Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/377

Deze pagina is proefgelezen

lucht geeft — want hij bezweek zelf van angst onder de verschooning, die zijn broeder voor hem scheen te hebben.

— Nu dan, dat vermoeit mij méér dan een jaar levens, het beschouwen en peilen van zulk een diep en koud zedelijk bederf, als waartoe ik u gezonken zie; dit, dit is meer dan ik had kunnen wachten, op dit was ik niet voorbereid, niet in zulke mate — en toen hij dit gezegd had, bedwong die zonderlinge man een stroom van tranen niet langer, die sinds lang zijne oogen deed zwellen.

Don Abbondio voelde zich zeker diep beleedigd, maar hij zweeg op zijne beurt, een antwoord om zich te rechtvaardigen kon hij niet vinden, een zulk dat den andere verbitterde durfde hij niet te spreken op dit oogenblik.

— En wilt gij niets, niets beproeven om u daaruit op te richten — hervatte Aelbrecht met eene onuitsprekelijke uitdrukking van smart en teederheid.

— Ik weet niet… wat gij bedoelt, maar altijd immers kunnen wij… spreken… beraadslagen, misschien worden wij het eens! spreek slechts en weerhoud u niet! dan weet ik ten minste wat er tusschen ons ligt.

— Nu het zij! ik zal spreken — hernam Aelbrecht, opstaande en nu weêr volkomen zich zelf — ik zal spreken, ik wil dan ook dit nog beproeven, — toen vestigde hij zijn wonderlijk helder lichtblauw oog met eene zekere uitdrukking van zacht en ernst op Don Abbondio, uitdrukking die intusschen al strenger en strenger werd, gelijk het scheen of dat oog zelf al donkerder en dieper werd van tint onder het spreken en de gewaarwordingen, die het in zijne eigene ziel voortbracht, totdat het op het laatst vonkelde en vlamde… maar wij moeten hem nog hooren.

— Nu dan, hoor mij en stoor mij evenmin als ik u heb gestoord, wees u zelf meester op uwe beurt, gelijk ik het geweest ben.

Gij hebt bij den aanvang van ons gesprek op mijn aanzoek om Eva’s hand voor Frits Darfillijn geantwoord, dat gij in dit huwelijk niet kondt toestemmen uit zorg voor het geluk van uw kind, hoewel gij weet dat Eva haar neef hartelijk liefheeft, hoewel gij niet met eenig recht in den persoon van Frits de