Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/381

Deze pagina is proefgelezen

chelen; ik weet wie ik toen was, ik weet wat ik deed en ik zal het u zeggen: ik benijdde Darfillijn zijne beeldschoone jonge vrouw, die ik reeds als knaap op mijne knieën had aangebeden en die mij altijd verstooten had, altijd onder voorwendsel dat ik een kind was, schoon zij zelve pas mijn leeftijd had bereikt, die Darfillijn, zooveel haar oudere, dat hij haar vader had kunnen zijn, haar harte gaf, waarvan hij den prijs niet kende, die elken dienst dien ik haar bewees, bevend van blijdschap omdat ik haar dienen mocht, met een half spottend half meedoogend glimlachje aannam, en die zelve, want zij ook kende de liefde, zich gelukkig achtte en gezegend prees, als haar bitse en zwartgallige echtgenoot zich met eene onverschillige houding door haar dienen liet; ziet gij, dat tergde mij tot razernij toe, en toch, dat zag ik iederen dag, dat moest ik zien, omdat uwe wijsheid, de wijsheid van den oudere, van een helderziend man, voor mij, den minderjarige, juist de woning van mijn medeminnaar gekozen had tot verblijf, omdat gij hem, juist hém tot mijn leermeester hadt gekozen.

— Gij herinnert u van hoe uitnemende bekwaamheden hij was, hoe zijn geest… zijne kennis…

— Hoe hij een der grootste mannen van zijn tijd had kunnen worden, zoo hij zich niet door hersenschimmen had laten afleiden en zich niet altijd met luchtkasteelen had beziggehouden, naar wier verwezenlijking hij immer streefde; en waarvoor hij de noodigste werkelijkheid vergat; maar gij begrijpt ook, dat dit bij mij, die zag hoe hij toen reeds aanving de toekomst van zijne vrouw, van zijn zoon te verwoesten, nieuwer en sterker tegenzin verwekte; gij herinnert u hoe kwalijk ik dien verborg, hoe Margaritha\’s bijzijn bijna onmisbaar werd om mij eenige matiging te doen bewaren, en hoe eindelijk op een dag dat zij niet tegenwoordig was, een dag waarop Darfillijn mij de verstrooiingen, waarin ik mij trachtte te bedwelmen, de vermaken waarmede ik mij trachtte te verdooven, verweet alsof het lage misdaden waren geweest, hoe ik hem toen mijn hartstocht bekende, toen Margaritha\’s lot en lijden verweet, hoe de man en de jongeling, de echtgenoot en de minnaar elkander kwetsten en tergden met de tong totdat scherper wapenen werden gegrepen…