Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/385

Deze pagina is proefgelezen

— Ik geloof, dat gij weet, hoe ik zelf geen vreemde ben in de wetenschap, ik durf zeggen, dat ik niet ophoude mij zelf van alle hare vorderingen te vergewissen, op hare ontwikkeling en ontdekkingen het oog te houden, er mij rekenschap van te geven en mij van de gewisheid harer uitkomsten te verzekeren, en toch kan ik in volkomen oprechtheid zeggen, dat niets van die kennis mij schokt in ’t geloof aan eeuwigheid en vergelding, twee denkbeelden, die de ziel heênvoeren zouden tot de radeloosheid der wanhoop, zoo men daar niet terstond tegenover mocht plaatsen Christus en Dien gekruist — eindigde hij vast, en zijn blik schitterde van helderheid en van innig en levendig geloof.

Don Abbondio haalde even de schouders op:

— Ik zal uwe ervaring niet tegenspreken zoo min als uwe denkwijze veroordeelen, ik behoor niet tot die soort van wouldbe-liberalen, die anderen geene vrijheid laten dan… te denken zooals zij zel ve; maar gij vergist u, zoo gij mij voor een Voltairiaan houdt, die leeft zonder eenig geloof aan ’t Opperwezen en wat daarmede in verband staat, alleen ik acht schadelijk en ik kan niet zonder tegenzin hooren, dat men zich weêr opnieuw gaat vasthechten aan die bepaalde plaatsen van torture, die de Voorzienigheid zou uitgedacht hebben voor hare weêrspannige schepselen, en waarmede sommigen hunner zich zelven en elk. ander zoo van tijd tot tijd eens eene rilling over ’t lijf jagen.

— Maar hoe verklaart gij dan voor u zelven de denkbeelden Eeuwigheid en Vergelding?

— Dat zijn duistere en zware woorden, broeder, waarover de predikanten op hunne kansels zeer lang, zeer vernuftig, somwijlen zeer treffend redeneeren kunnen, waarvan zij uit bon sens in den loop hunner gesprekken, als zij tot den rang van gewone stervelingen zijn neêrgedaald, voorzichtig zwijgen (excepte les exceptions, maar de meesten hebben tegenwoordig nogal tact om geen aanstoot te geven), en waarover gewone menschen, die niet hunne studie maken van theologie, hoe langer hoe minder licht krijgen bij ’t nadenken, hetgeen maakt dat het beter is zich er niet in te verdiepen, wil men niet tot ongerijmdheden vervallen, en daar dit onderwerp toch zeker niet tot het doel uwer komst behoort, zoude ik u verzoeken het