Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/391

Deze pagina is proefgelezen

gebeurde wat hij van ’t eerste oogenblik zijner ontmoeting gevreesd had, en waartegen hij zich verdedigd had met al den moed der wanhoop, hij voelde zich door Aelbrecht overmeesterd, hoewel hij met al de taaiheid van het zwakke rijs zich gebukt had en had laten slingeren naar den wind van des anderen luim; of zich daartegen gesteld juist om dien te doen veranderen met alle kracht zijner behendigheid en de veelheid zijner hulpmiddelen en uitvluchten.

Onbestemd voelde hij de penetratie van zijn broeder die giste hetgeen geene menschelijke stem hem konde hebben ingefluisterd, hetgeen naar zijne berekening geene menschelijke hand op het papier tot iets blijvends kon gemaakt hebben, maar toch was het nog slechts eene gissing, en al raadde hij juist, misschien bleef hem nog kans van ontkennen. Die hoop wellicht gaf hem eenigen moed, toen hij blijven moest. Maar die hoop zelfs moest hij opgeven. Aelbrecht wees hem zwijgend een stoel bij de tafel. Hij zelf ging tegenover hem zitten en haalde een pakketje papieren te voorschijn. Op de enveloppe stond een zonderling op schrift: »Bekentenissen aan Margaritha, na mijn dood te overhandigen door de trouwe hand van Z."

Aelbrecht hield zijn broeder dat opschrift voor.

— Kent gij de hand? — vroeg hij.

Don Abbondio boog het hoofd toestemmend, hij kon niet weten wat dit pakket inhield, maar hij voelde zich zóó reddeloos verloren, dat hij niet eens meer ontkennen wilde.

— Als gij ziet, schreef Darfillijn aan zijne vrouw uit zijn kerker: het zijn geheimen, waarin hij haar eerst wilde ingewijd hebben na zijn dood. Dit heeft gemaakt, dat zij ze eerst maanden later ontvangen heeft, want »de trouwe." was een tijd lang onzeker over het oord waar zij hare smart en hare schande verborg. Deze bekentenissen behelzen geheimen, door hem alleen aan eene echtgenoot vertrouwd, en die wij dus het recht niet zouden hebben te lezen, zoo deze brief van Margaritha zelve er mij niet toe verplichtte.

Hij gaf aan Don .Abbondio den brief, dien Luciaan hem overhandigd had.

Don Abbondio zag dien even in met een snellen, verwarden blik, en liet dien toen als wezenloos uit de hand vallen.