Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/392

Deze pagina is proefgelezen

— En nu, luister, ik zal u die bekentenissen voorlezen.

— Indien het noodig is… dat ik wete, kon ik niet zelf lezen? — stamelde Abbondio smeekend — dit zal u zeker schokken.

Waarheid is, dat de kalmte en de vastheid van Aelbrecht meer getuigde van een ijzeren wil waarmee hij zijn gevoel martelde, dan van gebrek aan medegevoel bij hetgeen hij sprak en opwekte, en wij weten nauwelijks wat het akeligst was om aan te zien zijne ruste of de angst van zijn broeder.

— Neen! gij zult aanhooren. Verbeeld u slechts dat gij reeds op de plaats zijt, waar de eene rampzalige den anderen met zijne ellende en misdrijven pijnigt. Ik zeg niet, dat ik niet lijde, maar… ik ben gewoon aan zelfmarteling, gij, gij hebt altijd rust gehad, misschien leert gij nu begrijpen wat lijden is.

Toen opende Aelbrecht het pakket en begon te lezen, zooals zulk een man lezen moest, als hij besloten heeft, noch zich zelf noch zijn toehoorder te sparen, om hetgeen hij te lezen had in volle vreeselijk waarheid recht te doen.

Wij zullen dit alles niet mede aanhooren, maar wij hebben intusschen ophelderingen noodig over personen en situatien, die niet met een paar woorden kunnen gegeven worden en die wij daarom vinden in het hoofdstuk: