Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/398

Deze pagina is proefgelezen

en zulken veelzijdigen invloed. Zoo aarzelde de ongelukkige dan niet meer, noch bedacht zich; welhaast zelfs durfde hij niet meer omzien — om aan de wenschen van eene machtiger stem te voldoen — moest hij zelfs gevaarlijke stappen wagen bij zijne ondergeschikten — zijne zaken verwarden zich meer en meer — de grootsche uitzichten raakten al verder en verder in ’t verschiet, terwijl de moeielijkheden hem al dichter en dichter omwikkelden; de toestand van zijne zaken was geen geheim meer; de vermoedens omtrent zijne onvoorzichtigheden en het verkeerd gebruik van ’t aanvertrouwde kregen meer en meer vasten grond — er werd met een onderzoek gedreigd Darfillijn wendde zich radeloos van schrik om bescherming tot zijn aanzienlijken vriend, den deelgenoot, de oorzaak zijner schuld; deze zeide hem dat het nog tijd was zich door een laatsten stouten zet te redden, waarbij alles kon hersteld, maar ook alles kon verloren worden; maar die zet was erger dan een misslag, erger dan eene onvoorzichtigheid, die zet was een misdrijf, die zet was een diefstal — in ’t groot — in zijn eigen belang — en tot hier had de ongelukkige zich nog niet dus bezoedeld; nog had hij voor zich zelf geene vruchten gesmaakt van het vreeselijk deel dat men hem in de onderneming had aangewezen — niets dan de vooruitzichten van eere en grootheid, niets dan de gestreelde trots — maar ook nu hem dát werd aangewezen — nu voelde hij tot welken afgrond hij was voortgehold, nu huiverde hij — nu stond hij stil, door ontzetting getroffen — nu wilde hij niet enkel stilstaan, maar zelfs terug en nu, nu was het reeds te laat. De groote heer deed hem gevoelen, dat hij zijne beschermende hand over hem zou uitstrekken, totdat hij zich had gered door zulke overwinning — of bij nederlaag door de vlucht. Darfillijn verschrikt, gekrenkt, wanhopig, wilde geene partij kiezen — en aarzelde; en toen de machtige man hem over de aarzeling wilde heenzetten door vrees voor schande, door bedreiging van geheele verlating, meende hij hem te kunnen trotseeren; was de andere niet de hoofddrijver van ’t gevaarlijke spel, niet zijn medeplichtige, niet de eenige in ’t eind die vruchten had genoten waar hij niets dan bloesems had zien verwaaien, was hij niet de verplichte tot zijne redding, tot zijne bescherming, tot de herstelling eener