Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/400

Deze pagina is proefgelezen

beantwoordende van den broeder, die zóóveel vertrouwen op hem stelde, dat zijn raad wellicht ware gevolgd, zoo die in klare en krachtige taal ware gegeven. Maar Don Abbondio zag uit alles duidelijk, dat de groote heer, de Rodrigo (als wij dezen van nu aan zullen noemen) deze zaken wenschte doorgezet te hebben, en hij vond niet voorzichtig, niet wijs, met openheid zich te stellen in diens weg, zelfs waar die hem een doolpad scheen, waarop men zijn zwager meêvoerde. Wij willen gelooven, dat hij niet het ergste had gewacht, maar het geringste in dezen was reeds te veel, altijd had hij behooren te waarschuwen, ware ook die waarschuwing ijdel geweest. — In den laatsten tijd echter had die correspondentie opgehouden. Darfillijn was in te veel beslommeringen gewikkeld om haar voort te zetten, baat had hij bij de brieven zijns broeders niet gevonden, en hetgeen hem nu beangstigde en bemoeielijkte wilde hij geen derde mededeelen, was nauwelijks onder woorden te brengen, het waren daarbij financieele bezwaren, die hij zou te klagen hebben, en het kon den schijn hebben of hij materieele hulp verlangde, en de arme man was te fier van zelfs tot die onderstelling schijn te geven. Maar toen het geduchte oogenblik van zijn onherstelbaren val gekomen was, schreef hij opnieuw en nu met een beroep op Don Abbondio’s edelmoedigheid, neen, op zijn plicht om voor hem te getuigen. Hij ontvouwde hem alles wat er was voorgevallen, alle listen waarin men hem had verstrikt, de diepten waarin men hem had verlokt, de middelen die men hem had ontvreemd op schijnbaar wettige wijze, en ten laatste het schandelijk voorstel van den Rodrigo om zich door een groot mis. drijf te redden; zijne weigering en de geduchte wraakneming van den man, die toch de hoofdschuldige was.

Men begrijpt zich den doodelijken schrik en strijd van Don Abbondio ten behoeve van een man, die zóó diep gezonken was, zich aanklager stellen van een groot, machtig heer, van zoo vermogenden invloed en die zoo vermetel bleek en zoo wraakzuchtig! Dezen beschuldigen om den ander te bevrijden, hoe zou hij het ooit durven, — en weigeren — Darfillijn weigeren, had ook zijne gevaren, de eer der familie die ook de zijne was (zijne echtgenoot leefde nog), alles hing er aan. Tot weigeren ook kon hij niet besluiten, maar welhaast had hij geene