Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/406

Deze pagina is proefgelezen

zou ik willen weten hoe men met mij denkt te handelen… ik beken, dat het eene afleiding is daarover te gissen. Margaritha, gij weet niet welke afleiding een man in mijn toestand, een gekerkerde, noodig heeft, en hoe hij die zoekt."

»Eenige dagen later. Zoo Herman niet de eenige ware die mij bezocht, dan zag ik hem liever niet, maar zoo ik hem eens niet ontvang, is hij in staat niet terug te keeren, en mijn eenige toespraak kan ik niet missen. Niet thuis geven voor een keer gaat niet met een portier als de mijne! en ik moet bekennen, in waarheid, hij is trouwer dan ik van hem gewacht had; misschien wil hij psychologische studiën maken op mij, in dezen toestand, ik begin het te vermoeden, omdat hij mij altijd over mij zelf ondervraagt, met eene belangstelling, alsof het hem schelen kon. Gij zult zeggen: antwoord niet, maar een opgeslotene praat graag, en bovenal over zich zelven. Men wordt zoo egoïst alleen! ’t Is wellicht de onderstelling van die behoefte, die mijn broeder er toe brengt, altijd dat onderwerp te kiezen; ik voor mij zou een vriend in een toestand als den mijnen op een min somber voorwerp hebben gericht, en meer afleiding voor hem hebben gezocht…! Zijne bezoeken korten mij den tijd zoolang hij er is, maar ze laten mij zoo somber achter, dat ik dikwijls spijt heb hem gezien te hebben. Meestal komt hij ’s avonds, hij blijft zoolang het zijn mag en ik vraag hem dat, maar als hij weg is, kan ik den slaap niet vinden. Gisteren klaagde ik het hem; »dat is althans geen gevolg van uw toestand" — hernam hij glimlachend — »ik die vrij ben, slaap nooit." Nooit? herhaalde ik wat ongeloovig, want in ’t eind, zijn voorkomen drukt zulk een lijden niet uit. »nooit zonder hulpmiddelen." En wat noemt gij hierin hulpmiddelen. »Dit" — en hij haalde een klein doosje uit zijn zak — »opium-pillen" zei hij — »als ik slapen wil, gebruik ik er twee of drie, en mijne rust is verzekerd". Zijne rust verzekerd! ik bad hem die proef te mogen nemen. Hij weigerde. »Er zijn toestanden, waarin men zulke proeven niet nemen moet", zeide hij. Waarom niet? »Hebt gij nooit overhelling tot zelfmoord gevoeld?" vroeg hij, mij scherp aanziende. Ik kon met volle waarheid »neen" zeggen, en er bijvoegen: »wees gerust, dat zou nog schandelijker aftocht zijn dan eene vlucht". — »Gij hebt gelijk", sprak hij —