Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/408

Deze pagina is proefgelezen

naadje groote waarde heeft, en voor u en mij toch tot niets meer dienen kon?"

— »Maar in ’t eind, wat?" — vroeg ik ontrust, »uwe correspondentie" hernam hij met zijne zachte, vleiende stem."

— »Margaritha, dat was de genadeslag voor mijne eer. Mijne correspondentie met Herman in de handen van den groot en heer, die er in werd beschuldigd, wiens listige omwegen om mij te brengen tot waar ik gekomen ben, er in worden ontwikkeld: de eenige bewijzen die er waren om voor mij te getuigen, dat geene opzettelijke ontrouw, geene misdaad in mijn plan lagen, die bewijzen in de hand van den man die het meeste belang had om ze te vernietigen, en die zekerlijk de kwade trouw zou hebben van het te doen!

— Ik was verraden en verkocht door den eenige, die mij had kunnen redden! ik overzag in één oogenblik alles, de ge. volgen en de oorzaak. Zijne verfoeielijke zelfzucht had mij opgeofferd, omdat men hem zijne voorkennis van het gebeurde als misdaad had voorgesteld, omdat hij angst had in de ruchtbaarheid van mijn proces verwikkeld te worden."

— »En heeft men u daarvoor uwe antwoorden teruggeschonken?" — vroeg ik met bitterheid, maar mijn brandenden toorn nog tot schijn van kalmte dwingende."

— »Neen! niets teruggegeven, maar alles is vernietigd, alles" zeide hij — »en dat moge u volkomen geruststellen!"

— »Toen steeg mijne woede ten top. — Volkomen gerust stellen! — riep ik vele malen achtereen, en eindigde met op hem toe te loopen, zijne handen te grijpen en met zulke kracht heen en weêr te schudden, dat angst en siddering hem overvielen, hij vreesde geweld van mij, zijne lafhartigheid en lijdelijkheid bedaarden mij ten laatste, maar ik moest mijne drift en verontwaardiging ten minste in woorden uiten; hij luisterde, Margaritha, zooals hij luisteren kan, deemoedig en zonder ééne tegenwerping te maken dje mijne heftigheid stof kon geven.

— »Toen ik mij op die wijze had lucht gegeven, begon hij te spreken en zich met kalme rustigheid te verdedigen."

»Maar mijn beste Darfillijn, uwe beschuldigingen tegen mij zouden alleen dán zin en beteekenis hebben, als het proces werkelijk tegen u ingesteld werd; gij begrijpt, dat dit niet zal zijn,