Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/409

Deze pagina is proefgelezen

Mr… D. Z. heeft er mij de zekerheid van gegeven, en dus van dat alles zal niets u noodig zijn."

— »Mijn proces niet ingesteld! maar in ’t eind, gij die dus zijt ingewijd in de geheimen van mijne rechters, zeg mij dan wat men met mij voorheeft, men kan mij toch niet ontslaan zooals ik hier ben."

— »Daar weet ik u niets op te antwoorden, maar mij dunkt, men kan u in vrijheid stellen bij gebrek aan bewijzen."

— »Een schandelijker uitkomst— dan die van een proces dat mijne schuld bewijst, maar dat mijne bedoeling in ’t licht stelt. En meent gij, dat ik met dit brandmerk op het voorhoofd in de maatschappij zou wederkeeren, dat ik zou kunnen leven op die wijs?

— »Maar acht gij het dan zooveel beter, in werkelijkheid — het schandmerk der veroordeeling te dragen — of te sterven… — — voor u Margaritha — geef ik het vreeselijk woord niet terug, dat mijn broeder kon uitspreken! En vreeselijker nog dat het waar was, en dat er voor mij geen middel zijn kon tusschen die twee uitersten. Dien dag, hetzij achteloosheid, hetzij wreed opzet, ging Herman van mij, zonder mij mijne rust toe te dienen; ik bleef dus ter prooie aan al de folteringen van mijn toestand; ik heb geleden en geworsteld zooals nog geen ander lijder gekampt heeft — en ik was in een toestand die aan krankzinnigheid grenst, toen de uitputting zelve mij in een doffen sluimer neêrdompelde!! Herman blijft vier volle dagen zonder mij… te zien — ik smacht naar hem — en — naar hetgene hij brengt."

— »Ik heb mijn besluit genomen — en ik geloof dat die uitkomst Herman toch nog pijn zal doen, ware het slechts in ’t geweten. ’t Is mijne wraak, en mijne redding. — Gij Margaritha — vergeef — ik kon niet meer leven — — ik had nooit gedacht dat het dáártoe zou komen met mij, maar het moest Herman is een satan, maar hij heeft gelijk — een man als ik kan niet meer leven na hetgeen er is gebeurd.

— »Als Herman komt — is mijn besluit genomen; maar hij komt — niet, wanneer zal ik hem wederzien — mijn pijniger en toch — mijn redder uit deze ellende — want het is van hem dat ik rust en redding wacht."