Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/411

Deze pagina is proefgelezen

alles vergeven. Ik zeg u niet: wreek mijn dood — maar ik smeek u: weer de laagste verdenking van mijn hoofd, gij kunt dat door de inlichtingen die ik u hier gaf; — wat Herman aangaat, moge hij voor den zoon een ander zijn dan voor den vader. Ik wist in mijne nabijheid geen man, wien ik deze zorg kon opdragen: de weinige kennissen die ik had zullen na mijn dood wel geene vrienden worden, en in ’t eind, Herman is rijk niet geldgierig, en — hoe rein hij zijn geweten ook acht van mijn dood, hij zal te wel zich herinneren alles wat er tusschen ons is voorgevallen, alles wat hij uit zwakheid tegen mij heeft verricht — om niet te gelooven iets schuldig te zijn aan mijne nagedachtenis. En nu — wees gezegend, gij — die geen deel hebt aan mijne schuld, mijne kinderen hebben eene moeder, die hun een vader als ik was, licht zal vergoeden; gij verliest in mij een echtgenoot — die zich over niets zoo beklaagt dan dat hij u niet beter heeft gewaardeerd, niet meer liefde heeft getoond. Zoo men weten kon waar Aelbrecht zich ergens in de wereld bevond, zoude ik u den raad geven: vertrouw u aan hem; blijf geene weduwe — hij is met al zijne heftigheid een beter mensch dan ik en vooral beter dan — Herman."

Hier eindigden de bekentenissen van Darfillijn, den oude — maar, als men denken kon, had Aelbrecht niet noodig gevonden die laatste phrasen voor te lezen. Ook was er al meer dan genoeg om Don Abbondio te verpletteren.

Toen hij geëindigd had, was Aelbrecht opgestaan, kruiste de armen over de borst, en trad met zonderlinge bedaardheid voor zijn broeder, tot wien hij zeide: — En nu, zegt gij met Kaïn: ben ik mijns broeders hoeder?

Bleek en bevende liet Don Abbondio het hoofd op de borst vallen, en sprak met eene doffe stem: Ik wil goedmaken waarmede kan ik goedmaken?

— Wat wilt gij goedmaken? Een menschenleven! eene menschenziel — die verloren kan zijn voor de eeuwigheid?

— Wilt gij mij dus tot wanhoop brengen zooals… ik hem?

— Neen — ik wil u afbrengen van de overtuiging uwer onberispelijkheid — en ik herhaal mijn eisch dat gij voor den zoon zult doen wat gij kunt, dat gij de dochter zult erkennen, die uit de stervende hand harer moeder deze laatste bekente-