Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/412

Deze pagina is proefgelezen

nissen van haar vader heeft ontvangen, en die zelfs tegenover eene rechtbank nauwelijks geldiger getuigenis zou behoeven dan deze regelen en de wijze waarop zij ze ontving. — Gij ziet, met deze letteren vangt Luciaan zijn proces aan zoodra hij het wil.

Don Abbondio was zoo geheel verslagen dat hij alleen zeide: wat wilt gij van mij? — wat ik voor u zelven van u wil, heb ik u reeds genoeg gezegd — maar gij hebt niet goedgevonden mij te verstaan; wat ik voor anderen van u eisch is dit: den brief schrijven, dien ik u in de pen zal geven.

— Aan wien, die brief?

— Aan mijnheer Z.

— Aan den man, die nu zoo hoog is geklommen, van wien men geheel het verleden vergeten heeft? — hernam Don Abbondio met siddering.

— Dezelfde — en dat verledene moet gij hem herinneren; ik weet wat u dat kost, want gij vreest dien man meer dan God, voor Wiens oordeel ik u nog niet heb zien sidderen…

— Ik zal schrijven, — sprak Don Abbondio, die geene keuze meer had, en die zich werkelijk tot schrijven zette.

Wat Aelbrecht hem opgaf zal de uitkomst bewijzen; maar terwijl de brief verzegeld werd en het adres geschreven, tikte een bediende aan de deur en kondigde mijnheer Luciaan B. aan.

— Ik had hem hier bescheiden — sprak Aelbrecht. Luciaan werd binnengelaten. Don Abbondio deed wat hij kon om zich eenigszins te herstellen, maar ditmaal gelukte het hem niet goed. Aelbrecht gaf den brief aan den jongen advocaat, wien een glans van voldoening het gelaat kleurde, toen hij het adres las.

— En nu, broeder — sprak Don Abbondio smeekend, — de bekentenissen van Darfillijn in ruiling van dat schrijven.

— Na het huwelijk van Frits en Eva, mijn broeder; het kon mogelijk zijn, dat die groote heer zien wilde, eer hij geloofde of toegaf en vergeef mij, in uwe hand konden zij het lot hebben van zekere andere correspondentie…

Don Abbondio had niets te antwoorden. Aelbrecht verwijderde zich met Luciaan.