Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/415

Deze pagina is proefgelezen

Met eene onbeschrijfelijke mengeling van hartstocht en vertrouwen wierp zich toen Katharina. Carlotta aan de borst van Aelbrecht — die haar daarop lang en uitvorschend in de oogen zag, en toen met weemoedige teederheid haar het voorhoofd kuste. Hij zuchtte diep, terwijl hij op smartelijken toon herhaalde: — Carlotta! Carlotta! — gij, de dochter mijner Margaritha — hoe dubbele aanspraak hebt gij op mijne zorge — op mijn steun — en hoe gelukkig had ik nu kunnen zijn, indien… Frits en Luciaan gevoelden dat er tusschen die twee menschen na hunne wederzijdsche herkenning een geheim was waarin geen derde behoefde gemoeid te worden, en dat zij te veel waren bij dit tooneel — zij wilden gaan; maar Aelbrecht zeide hun: — Blijft hier. Hetgeen ik met Carlotta te spreken hebkan alleen worden gezegd op de plaats waar ik ook om harent wil veel heb geleden; — en hare hand nemende, verliet hij het vertrek, en leidde haai de trap af naar zijn onderaardsch verblijf — voerde haar dat door, voorbij de standbeelden waarvan wij vroeger hebben gesproken, trok toen haastig den sluier weg, die de marmergroep bedekte, waarvan het gezicht Eva zoo vreeselijk had getroffen, en sprak toen:

— Zie, Carlotta! dus heb ik recht geoefend over dien man! Zij liet een doffen kreet hooren, en zonk neder aan de voeten van de groep — in dezelfde houding van de geknielde non en ware de mantille van doffe zwarte zijde, die haar omhulde, en de zwarte kanten sluier dien zij droeg, in wit veranderd, men had haar kunnen verwarren met dat beeld — de gelijkenis was volmaakt — nu zelfs in de houding en niet meer onbewegelijk was het beeld dan Carlotta zelve onder de eerste verplettering van den schrik. Eene wijle daarop hoorde men van hare lippen een zacht gemurmel als van een gebed — het was een gebed, als de Roomsche Kerk dat aangeeft voor de rust der zielen van afgestorvenen. — En daarna opstaande, zeide zij nog diep geroerd maar toch met zekere vastheid:

— Ik heb vergeven! — Zoo waarlijk moge ik zelve vergiffenis vinden bij God… en menschen — voegde zij er aarzelend bij, den blik schuchter naar Aelbrecht opheffende.

— Gij hebt immers de mijne, — hernam hij; — van wie anders acht gij die nog noodig?… uwe moeder…