Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/417

Deze pagina is proefgelezen

lotta, en wees op het beeld van den onthoofde; — weet gij dat dan niet?

Aelbrecht antwoordde niet, maar drukte haar de hand met een blik van blijdschap, alsof hij zich plotseling van eene onuitstaanbare kwelling verlost zag.

— Zijne moeder en zijn oom, de kardinaal — die mij vergoeding schuldig meenden te zijn voor alles wat ik door hem geleden had, namen mij liefderijk op, — vervolgde Carlotta rustig; — de kardinaal onthief mij van den dwang eener gelofte, die ik niet had mogen doen zonder den wil mijner moeder, en bewerkte mijne verzoening… met deze.

— Het was dus over zijn eigen neef, dat de kardinaal dat vreeselijke vonnis heeft… gesproken — dat — ik… uitvoerde? — Ja — die grijsaard was onverbiddelijk, toen hij de eer der familie en die der Kerk beide geschonden wist. Ik, uit het klooster bevrijd, dat toch mijne roeping niet was, en nog niet verzoend met mijne moeder, schreef aan — u; ik kreeg geen antwoord. Ik kreeg zekerheid dat gij waart weggereisd… toen moest ik wel mijne toevlucht nemen tot de gastvrijheid der oude prinses, die als eene moeder voor mij was, die mij zelve naar mijne moeder heeft teruggebracht — en die niet opgehouden heeft ons beiden blijken te geven van de zorgzaamste vriendschap.

Dat ik ondanks dat alles niet gelukkig was, nooit meer gelukkig kon worden zonder u — hebt gij kunnen weten… maar ik nam dit lijden als eene rechtvaardige boete voor al mijne dwalingen, voor die verbijstering, waardoor ik mij van mijne moeder liet wegvoeren naar een klooster, aangetrokken door hetgeen ik voor heiligen ijver hield, en dat slechts een gevolg was van opgewonden verbeelding. De ontnuchtering volgde, en ik leed zooals geene andere kon lijden, op eene plaats waar niets mij bevredigde — want ik had mij die zelve gekozen! Toen voerde mijn goede engel u tot mij… gij begreept mijn lijden — en gij, die als geneesheer werd geroepen voor mijn lichaam, gij wildet ook mijn krank gemoed genezen door den zachten balsem der teederheid.

— Gij weet — hetgeen mij aantrok in u — was eene sprekende gelijkenis…