Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/418

Deze pagina is proefgelezen

— Met eene die gij niet noemdet, die ik niet noemen durfde mijne moeder. Ik weet, niet om mij zelve, maar om dat beeld hadt gij mij lief — ik, integendeel, stelde mijne hoop en mijn hart dus vast op u — dat…

Gij gehoor gaaft aan de influisteringen der afschuwelijkste list — der afschuwelijkste zelfzucht.

— Gij weet niet welke angsten de vreeselijke monnik der arme nieuwelinge wist in de ziel te drukken — de toorn van den hemelschen Bruidegom — de angst voor mijne zaligheid, voor de uwe; en de abdis, die zich uit zwakheid aan uwe zijde had gesteld, die zelve verklaarde geene bruid des hemels te willen, die wereldzin bleef voeden in ’t harte — de strijd de vertwijfeling, die mij aangreep, en de monnik, die sprak als een heilige. — O! eene andere, eene betere dan ik had wellicht begrepen — ik begreep niet, en ik volgde; — maar toen hij zich ontmaskerde, toen hij de monnikspij afwierp en mij den gehaten Pandolfo toonde — toen sidderde ik, en — was er dan geen heilige om dit voor mij te getuigen bij u — toen wilde ik tot u wederkeeren; — gij — gij vergistet u in mijne smart — gij begreept mijn zwijgen niet — gij liet mij terugvoeren naar het klooster, dat nooit voor mij weêr een verblijf van rus te kon worden; en gij zijt heengereisd verre van mij, juist toen ik uwe liefde, uwe bescherming zoo noodig had en geene toevlucht had dan in de trouw van een verloofde.

— Carlotta, gij hebt gelijk; ik schijn dit verwijt te verdienen. Maar nooit ware ik heengegaan, zoo ik niet in den monnik den gelastigde van Pandolfo had gezien — zoo de ongelukkige zich had willen noemen, zoo de kardinaal zelf — zeker om de eer van den naam te redden, terwijl hij den persoon strafte mij ontdekt had dat het zijn neef was — die aan zijne voeten zwijgend zijn vonnis wachtte. Een kistje met vrouwelijke sieraden, dat bij hem gevonden werd, en dat Pandolfo’s wapen voerde — dacht mij een zeker bewijs dat hij u heenvoerde naar den prins. De abdis zelve versterkte mij in dat geloof — vergeef mij zoo ik aan bewijzen geloof sloeg die tegen u spraken…

— Nu gij weet dat de prins en de monnik dezelfde waren, begrijpt gij toch…