Pagina:Bosboom-Toussaint, Eene kroon voor Karel den Stouten — Don Abbondio II (1888).pdf/422

Deze pagina is proefgelezen

— wij moeten hem openlijken dank betuigen, — riepen sommigen.

— Ja, doet dat! — sprak mijnheer Brandsen opstaande, want eene pendule tegenover zijne plaats herinnerde hem aan eene andere belangrijke bijeenkomst — doet dat! hij is een vriend van mij, en ik gun hem de eer van harte; en zoo er een tientje of wat bij noodig is om de zaak wat luister bij te zetten, weet gij dat ik mijne portie sta.

Hij verwijderde zich. Aelbrecht volgde hem.

— Ja, ja — riepen de anderen vrij eenstemmig. — Wij zullen hem eene hulde brengen.

— Eene ovatie!

— Eene serenade!

— Nog dezen avond!

— Ik bid u, mijne heeren! — riep Frits verschrikt. Gij kent mijn oom: zulk eene demonstratie kan niet anders dan hem onaangenaam zijn, en ik… die mij nu de verloofde mag noemen van zijne dochter…

— Welnu — dan geldt die tegelijk mejuffrouw uwe verloofde! — spraken zij opgewonden.

— Om ’s Hemels wil, Luciaan! weer dat af, — sprak Frits, die niet meer wist hoe hij dit zijn aanstaanden schoonvader zou sparen, — gij weet beter dan iemand, hoezeer mijn oom alle publiciteit haat.

— Integendeel, Frits, ik ben meer dan ooit van gevoelen, dat mijnheer uw oom, zooals hij gezegd heeft, zich zeer oprecht heeft gesteld aan het hoofd van den vooruitgang!

En lachende nam hij Frits onder den arm, groette de overigen, en hoewel tegenstrevend moest deze volgen.

— En was die stugge groote heer werkeIijk zoo schielijk gereed om te voldoen aan het verlangen van mijn oom? — vroeg Frits aan Luciaan.

— Aan den inhoud van den brief, ja — verbeterde Luciaan, — want of die bepaald de wenschen van onzen Don Abbondio inhield, zou ik niet durven verzekeren; laat het u genoeg zijn, dat de Rodrigo terstond toegaf.

— Ik zou toch wel eens willen weten, door welk middel mijnheer Aelbrecht dien onoverwinnelijken man tot zulke concessies heeft gebracht.