Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/320

Deze pagina is proefgelezen

verhoogen? Toen zij met Lisette’s dienst had afgedaan, wachtte de Markiezin, om uit te gaan, niets meer dan haar minnaar en hare koets; geen van beide hebben de gewoonte haar lang te laten wachten. Voor haar kapspiegel gezeten in haar molligen chaise à dos, zal zij die oogenblikken wijden aan zelfbewondering. Bewonderen wij mede. Dat allerliefst gezichtje, zooals het daar teruggekaatst werd in het heldere glas, droeg eenige kenmerken van het tijdperk, schoon niet allen, want men herinnert zich, het was een tijdperk à deux faces, een Janus-kop, met een gezicht dat vooruit zag, en een ander dat achterwaarts blikte, maar naar het laatste was het gezichtje der Markiezin gestempeld. Het was niet edel, het was niet trotsch, schoon zij van den ouden adel was en van ongemengden stam; het was niet geestig, het was niet belangwekkend, het was niet zielvol; maar het was mooi, het was zoet, het was fijn, het was opgesierd, het was mignon, het was schilderachtig, of liever geschilderd, want zacht carmijn dekte den natuurlijken blos, kunstwit vermomde een weinig donkerheid van tint, en zwarte moesjes wezen de zachte ineensmelting aan van wit en rood beide. Tot zelfs de wenkbrauwen toe waren niet verschoond gebleven van kunst: een fijn penseel had er de donkere kleur van verhoogd, zeker opdat ze te meer spreken zouden bij de sneeuw van poeder, heengeworpen over het kapsel. Al had dat kapsel ook twee volle uren opgehouden, de beroemde Leonard zelf, die Lisette les had gegeven, kon er nu ook den triomf in zien van zijne kunst; zoo stevig gecrepeerd en toch zoo luchtig. waren de korte dikke welriekende lokken, die als sneeuwige vlokken zich kroesden ter weerszijden van de slapen; van zoo sierlijke stijfheid waren de twee zware doffen, die nedervielen ter weêrszijden van den hals; maar voltooid was dit kapsel toch niet, vóórdat de hand der cameriste er, met eigenaardige gratie, het lichte zijden hoedje op had bevestigd, een hoedje, dat juist genoeg herinnerde aan het herderinnehoedje, om te voldoen aan den heerschenden smaak voor de pastorelle, en dat toch volmaakt goed begrijpen liet, dat alleen eene Markiezin het zoo dragen kon. Die zelfde caprice voor het herderlijke had ook den halstooi van paarlen en de rijke afwisseling van armbanden doen vervangen door smalle linten van zwart fluweel, met diamanten