Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/325

Deze pagina is proefgelezen

steenten droegen; zijn vest was van wit satijn, met weinig borduursel; zijn das en lubben waren van kant en zijn haar was gekapt en gepoederd, maar ziedaar ook alles wat hij had toegegeven aan kunst en mode, en in zijne houding lag eene losheid, eene vrijheid en bijwijlen een ernst, die zoo verre was van gemanierdheid en van pronkerij, dat alleen dit hem reeds had onderscheiden van de gewone salonhelden, wier goede toon toenmaals bestond in losheid van spreken en van handelen, maar verborgen en vernist door eene stijfheid en vormelijkheid in het voorkomen. De uitdrukking van zijn gelaat was de volmaaktste tegenstelling met dat zijner schoone; alle trekken waren geestig, zielvol, levendig, maar ondanks hunne openheid waren ze niet helder, niet vroolijk; was het de bleekheid van tint, die er iets zwaarmoedigs over heen wierp, of wel de duistere blik van zijn eenigszins ingezonken oog, dat in glans had verloren, wat het in scherpheid kon gewonnen hebben in een laatste tiental levensjaren. Over het geheel had de jonge Hertog weinig het voorkomen van zijn leeftijd; hij was nauwelijks zeven en twintig jaar en hij scheen meer dan dertig. Hij ook droeg karaktertrekken van zijn tijd, maar het was de andere zijde van den Janus-kop. Het was de spot van Voltaire, in worsteling met de oorspronkelijke sentimentaliteit van Rousseau. Het was als een strijd tusschen de onttoovering van vele levensondervinding en de vatbaarheid tot de opwinding van de geestdrift. Het was de dubbelheid van wie de wereld is ingetreden aan de hand van de vrienden van d’Aiguillon, en in de petits soupers van Lodewijk XV, en die uit den eersten droom des levens wakker is geworden onder Turgot en Malesherbes! en die nog jong genoeg is gebleven van hart en nog eerlijk genoeg van gemoed, om zich te laten opwinden voor de frissche idealen en de dwepende theorieën der groote voorgangers van het nieuwe tijdperk!

Julien de Sabran trad binnen met een zekeren ernst, en het was of zich zijne wenkbrauwen licht samentrokken toen de Markiezin, uit eene gewoonte, die sterker was dan haar wil, nog eerst den blik in haar spiegel sloeg en zich een der boucles aan den hals recht schikte, eer zij het hoofd naar hem omwendde met een pruilend glimlachje.