Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/327

Deze pagina is proefgelezen

— Ga mijne verontschuldiging brengen aan de Prinses de Polignac. Ik heb mijne migraine en verder ben ik dezen ochtend voor niemand t’huis.

Toen Germain vertrokken was, wees zij Julien met den blik een armstoel aan, maar hij plaatste zich achter haar, de hand geleund op het marmeren blad van de kaptafel; die stand liet hem toe, haar ongemerkt gade te slaan in den spiegel.

— Het geldt hier eene vrijspraak of eene veroordeeling, begon hij, en daarom moet ik de uitspraak vragen van eene deugdzame vrouw.

De Markiezin glimlachte fijn.

— De wending is aardig, Hertog, om mij te vragen, of ik mij zelve daarvoor houde.

Ik houde u daarvoor, Mevrouw! In de wereld, waarin woorden en zaken van beteekenis veranderd zijn, heet dat, al nadat ze het ziet, coquetterie of…

— Preutschheid, Mijnheer! spreek het woord maar uit, en wil ik u iets zeggen, Neef; nu ik uw gewonen glimlach niet zie om uw mond, durf ik u de bekentenis doen. Men heeft in beide gelijk. Ik ben een weinig coquet geweest, omdat het zoo hoorde, en ik was ingetogen uit…

— Uit gebrek aan hart, sprak de Sabran, en als onwillekeurig, maar gelukkig fluisterde hij het binnensmonds.

— Daar is weer uw glimlach, ik zeg geen woord meer.

— Toch niet uit hoogachting voor den Markies de Verteuil? vroeg hij scherp.

— Mijnheer de Hertog, ik heb mij nooit over den Markies beklaagd! sprak zij met waardigheid.

— Welnu, wat was dan die groote reden? hernam hij met eene zekere onrust.

De Markiezin bedacht zich eene wijle.

— Omdat ik de oude kamenier mijner moeder had, die mij zeide: — dat iedere passie ons tien jaren veroudert en ik… ik had mij zelve beloofd lang jong te blijven.

— Ik had zoo iets kunnen raden, hernam Julien, maar door de houding der Markiezin kon zij niet opmerken hoe bleek hij was geworden.

— En gij hebt nooit iemand ontmoet aan wien gij tien jaren hebt willen opofferen?