Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/328

Deze pagina is proefgelezen

— Niemand!

— Dan vrees ik dat mijne vertelling niet veel uwe belangstelling zal boeien, en toch voel ik mij gedrongen u die mede te deelen.

— Eene vertelling? Gij hadt een raad te vragen?

— O! dat later; gij kunt niet oordeelen vóór gij de geschiedenis kent, die haar noodig maakt. Het is de geschiedenis van een mijner vrienden, dien ik u alleen zal aanduiden als den Vicomte; de familienaam doet niets af, schoon de familie van de oudsten en besten is. In den tijd, waarvan ik spreken moet, was de jonge man tweede zoon en geheel afhankelijk van zijn oudsten broeder, die na den dood van zijn vader het hoofd der familie geworden was. Ik zal niet zeggen, dat die broeder een man was zonder beginselen; integendeel, onveranderlijk ging hij uit van twee beginsels: eigenbaat en geboortetrots. Hij had twee goden, waaraan hij ieder offer zou gebracht hebben: zijne heerschzucht en zijn naam, en maar één eenig mensch tot boezemvriend: den eersten Minister. Nu was ongelukkig de eerste Minister juist de Hertog d’Aiguillon! en hij hield, altijd uit beginsel, gelijken tred met de zedenkunde en de leefwijze van dien boezemvriend. De wees, aan zijne zorgen toevertrouwd, de Vicomte, moest ook dien weg worden ingeleid. Hij gaf hem een goeverneur, in den smaak van den Abbé Dubois en een kamerdienaar als Scapin; maar daarentegen gaf hij hem al de vrienden van Mijnheer d’Aiguillon tot opvoeders, en al de vriendinnen van Mevrouw du Barry tot onderwijzeressen. Hij gaf hem een jaargeld, dat nauwelijks toereikend zou geweest zijn voor de behoeften van een robin, maar daarentegen beloofde hij hem lettres de cachet, zooveel hij wilde, tegen lastige schuldeischers, en de Vicomte kon dus leven zooals hij wilde, zonder zorg. Gij geeuwt, Mevrouw?

— Wat wilt gij, Hertog? Het begint als de contes moraux van Marmontel. Wij kennen dat alles van buiten; die dwaasheden hebben hun eenig voordeel verloren in dat der nieuwheid!

Julien glimlachte. — Ik spaar u dus beschrijvingen en ga terstond tot de feiten over. Tusschen dit alles door was de jonge Vicomte verliefd geworden. Verliefd, zooals men het maar eenmaal zijn kan in zijn leven, verliefd zooals men het alleen wezen kan op zijn zeventiende jaar, verliefd zooals men het wezen