Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/332

Deze pagina is proefgelezen

met dien bitteren spot, die als doodend vergift is voor de ziel, die het inademt; hij zag dat zijn wapen trof, maar om zijne overwinning te voltooien, zei de hij mij: »Verder, Mijnheer, heb ik slechts één woord. De eerste poging om over onzen naam zulk eene schande te werpen, en zulk eene belachelijkheid als een huwelijk met eene roturière — brengt u in de Bastille en niets dan de hand der Prinses de… zal u daaruit kunnen redden.” Ik boog mij met eene huivering, want ik wist wel wat dat was, eene bedreiging van den Hertog de Sabran. En sterkere geesten dan de mijne toenmaals hebben zich gebogen onder den schrik van het Bastille woord. Richelieu zelf is er onder bezweken.

— En het was van u niet te vergen, sterker te zijn dan Richelieu:… viel Loïse in met eenige bitterheid.

— Ik heb dat woord verdiend, Mevrouw, want ik kon niet besluiten Angèle op te geven, en toch zeide ik den Hertog, dat het huwelijk mij geen ernst was geweest, dat ik er niet meer aan dacht en dat ik mij eene wijle ging verwijderen in de provincie. Dit alles keurde hij goed en met een veel beduidenden glimlach sprak hij: »en als gij teruggekeerd zijt, zult gij verstandig zijn geworden en gij kunt de Prinses de…”

— Ik vrees, dat er eene soort van verstand is, dat nooit het mijne zal worden, zelfs niet in de provincie, Mijnheer de Hertog, zeide ik hem tot afscheid. Ik was onnoozel genoeg om te meenen, dat hij aan mijne onderwerping geloofde — hij daarentegen was wijs genoeg om er zich geen oogenblik door te laten misleiden, en behendig genoeg om reeds vooruit zijne maatregelen genomen te hebben. Ik wist geen anderen raad dan mij geheel te werpen in de armen mijner vrienden. Betere bondgenooten had mijn broeder niet kunnen hebben, al had hij ze omgekocht. De haro’s die over mij opgingen, toen ik verklaarde dat ik Angèle werkelijk tot Vicomtesse de Sabran wilde maken, waren zoo luide en zoo schel, dat zij mij bedwelmden en overbluften, en dat ik mij met eigen oogen voor den grootsten dwaas begon aan te zien, die er zijn kon. Zij voltooiden wat de spot en de dreigingen van den Hertog de Sabran hadden aangevangen. Ik moest beloven naar Bretagne te reizen en het meisje te vergeten. Ik weet niet wat ik niet zou beloofd hebben, om slechts de blik-