Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/333

Deze pagina is proefgelezen

ken van spottend medelijden af te wenden, om een eind te maken aan de bittere persifflages op mijne edele beginselen, op mijne volmaakte deugd, op mijn oud-ridderlijk geloof aan vrouwenharten enz., toen ik hen tegenwierp, dat het woord van een edelman altijd zijn woord bleef, al ware het slechts gegeven aan eene roturière, en toen ik liet doorschemeren, dat ik vreesde Angèle te doen lijden. Ik spaar u de gesprekken die volgden, de raadgevingen die zich vervingen, de een al meer cyniek dan de andere — ik zeg u alleen dat het souper niet was geëindigd, of zij hadden eene weddenschap voorgesteld, waarvan Angèle het voorwerp was; mijne geliefde zou op hetzelfde uur en op dezelfde plaats, die bestemd geweest waren onze verbintenis te wettigen, een huwelijk aangaan met een ander. Ik lachte om hunne aanmatiging. Ik kende Angèle, zij kenden haar niet; zij hadden slechts anderhalven dag voor zich konden zij winnen, zoo had ik niets verloren, dacht ik, en de Hertog was gerust gesteld. Hadden zij verloren, ik zou in triomf en te hunnen aanschouwe eene liefde bekronen, die naar hun gevoelen de proef had doorgestaan, en zij zouden mij moeten toejuichen en benijden. Zoo kwam het mij toen voor in de duizeling van hunne gesprekken, en ik ging de weddenschap aan. Ik dacht er niet aan, in welke handen ik de arme overliet.

— Gij gebruikt uw reukdoosje, Markiezin, deert u iets?

De Markiezin antwoordde niet.

— Gij antwoordt niet, Loïse, hoor eerst het einde, voor gij mij dus met uwe minachting straft.

De Markiezin hief het oog tot hem op van achter haar waaier; er blonk een traan in dat oog.

— Julien, terwijl ik u hoor, verfoei ik mij zelve. De rampzalige modetoon, om met ondeugden te pronken en aan geene deugd te gelooven, verleidde u tot miskenning van een liefhebbend hart — is het niet mijne veroordeeling, die gij uitspreekt? Ik heb jaren lang ieder zachter gevoel verloochend, bij anderen ontkend, bij mij zelve onderdrukt, omdat ik beefde voor een spotzieken blik. Zelfs en allermeest voor den uwen, Hertog, heb ik mij verborgen: men vreest uw sarcastische luim zeer in de wereld.

— Gij zijt aanbiddelijk met deze bekentenis, en zij geeft mij moed voort te gaan, antwoordde Julien, zoo koel en terugge-