Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/335

Deze pagina is proefgelezen

schreven werd. Wij leefden toen reeds in den vruchtbaren tijd voor de ontwikkeling van nieuwe denkbeelden. Ik haatte de menschen, maar ik had Rousseau noodig om te leeren, dat de mensch goed was. Ik ben den weg gegaan van die denkers, die gij met een naam zonder onderscheiding noemt: de philosophen. Wat ik opvat, vat ik op met geestdrift; ik was meer dan verzoend met mijn lot; ik wilde anderen het hunne dragelijk maken; ik vergaf zelfs Angèle en ik wilde weten of zij met hare ontrouw geluk had gewonnen. Toen ik mijn broeder moest opvolgen en gedwongen was naar Parijs terug te keeren, besloot ik tegelijk naar haar lot te onderzoeken; lang bleven mijne nasporingen vruchteloos. Vooreerst was er in Parijs veel veranderd met den dood van Lodewijk XV en de troonsbeklimming van den Dauphin; ten tweede hadden mijne nieuwe denkbeelden mij in gansch andere kringen gebracht dan die, waarin ik vroeger mijne vrienden had gekozen, en ik had een onverwinnelijken afkeer om dien weder binnen te treden. Daarbij vernam ik, dat van de jongelieden, wien ik Angèle’s lot en het mijne in handen had gegeven, de een in een duel was omgekomen, de andere eene betrekking had in Engeland, en de anderen in de provincie gehuwd waren.

— Maar in ’t eind, gij vondt haar toch weder? vroeg Loïse uiterst ongeduldig.

— Zooals zich te Parijs alles verliest, vindt zich daar ook alles terug. Ik had eenig schilderwerk in pastel noodig. Mevrouw Helvetius, die ik in die dagen dikwijls bezocht, gaf mij een adres: het viel mij in, de bestelling zelve te doen, en in de schilderes vond ik Angèle. Niet dat ik haar terstond herkende. Haar naam, een kleine ring, dien ik haar gegeven had en dien zij nog droeg, moesten mij eerst op het denkbeeld brengen, dat zij het wezen kon, eer ik zien kon dat zij het was. Zoo hadden die jaren levens haar veranderd. Ik had mij haar gedacht verouderd, vermagerd, gebogen onder den last van lijden; niets van dat alles; slechts zij was grof geworden, haar zacht rood was tot vlammig purper gekleurd; haar glanzig haar, vroeger mijne bewondering, had ze gedekt met eene dichte dormeuse; hare vingeren droegen de sporen van ruweren arbeid dan dien van schilderwerk; hare manieren, die mij vroeger naïf en zedig schenen, hadden nu