Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/340

Deze pagina is proefgelezen

mij zelven. Twee jaren hebben wij dus geleefd; — nu sluimert zij in ons familiegraf, niet verre van den Hertog mijn broeder, het eenigste salon waar hij haar dulden zal. Vele maanden verliepen na haar dood, eer ik besluiten kon mij terug te begeven in de wereld van Parijs en Versailles, maar de beweging van onze tijden, de belangwekkende mannen die zij te voorschijn brengen, en mijne deelneming in den voortgang der hervorming, die door hen ondernomen werd, trokken mij derwaarts. Toen heb ik de vrouw gezien, die mijn vader voor mij had bestemd, de vrouw bij wie gelijkheid van geboorte en gelijkheid van opvoeding mij overeenstemmig beloofde; de vrouw, die indruk op mij maakte door hare schoonheid en gratie, die mijne achting had gewonnen, omdat men hare deugd roemde, — in een tijd, waarin ondeugd als eere werd gehouden, maar die ik heden eerst heb leeren kennen; omdat zij eerst heden mij een blik gegeven heeft in haar hart, mag ik gelooven wat ik daarin heb gemeend te lezen?

— Julien, dat hart is uwe ontdekking, en wellicht zijt gij er beter en pays de connaissance dan ik zelve.

— Markiezin, het geluk der ontdekking zegt niets zonder het recht van eigendom, sprak hij zacht, hare hand nemende.

— Welnu, Hertog, ik heb u dat recht nog niet betwist.

Het was jammer van den sierlijken waaier, dien zij ditmaal vruchteloos vallen liet, dat niemand dien opraapte, want de Hertog drukte hare hand vast in de zijne.

— Ik zal dus gelukkiger zijn dan Columbus, want ik mag mijn naam geven aan de ontdekte wereld!

En hier eindigt voor ons de vertelling aan de kaptafel.


Augustus 1844.