Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/345

Deze pagina is proefgelezen

»Per Bacco! Monsignor! niet veel, alleen zou ik wenschen, dat mijn meester ééne eigenschap van Zijne Majesteit deelachtig was.”

»En welke?” vroeg de jonge Prins lachend.

»De voorzichtigheid, Monsignor.”

»Alsof die hem goed stond, zulk een machtig Vorst en dan voorzichtig.”

»Zelfs voor een zulken heeft die deugd hare voordeelen… hoeveel te meer voor…

»Ik laat ze hem alle en zonder benijding. — En nu genoeg, Matteo, als gij den kwelgeest en raadgever spelen wilt, geef ik u vrijheid om met mijne andere lieden in ’t Palazzo Alcala de komst van den Prins van Sotero af te wachten; zoo gij een vroolijker wijs wilt zingen, geef mij dan mijn hoed, en degen, capo en spada, als de Spanjaards zeggen, neem gij de mandoline en volg dan Don Antonio Sondez op zijne avondwandeling.”

»Ik heb geene keuze, Monsignor, maar ik moet toch zeggen, dat men het op het Palazzo Reale vreemd zal vinden, zoo gij er nog niet verschijnt.”

»Och kom! wie zoekt mijns vaders zoon onder den mantel van Don Antonio, den minnaar van Donna Anna!”

»’t Is te hopen niemand, mijn Prins!” hernam nog eens de trouwe Matteo, terwijl hij moeite had den driftigen stap van zijn jongen meester te volgen.




Wij betrappen dezen spoedig op heeterdaad bij het geven eener serenade voor het balkon van Donna Anna de Laxas, niet meer noch minder dan graaf Almaviva zelf. Maar minder gelukkig dan Almaviva, werd hem geen venster geopend, om eene kleine witte hand door te laten, die een biljet liet vallen; niets zelfs bewees dat men naar zijn zang luisterde; toch was zijne stem zuiver en liefelijk en zijne conplainte amoureuse geïmproviseerd in zoo week en schitterend Siciliaansch, als er toch wel niet alle avonden voor de vensters eener Madridsche schoone moest gehoord worden. Gelukkig hebben wij niet, als hij, eene uitnoodiging noodig om binnen te gaan.

De jonge dame, die wij vinden, achteloos neergevleid op