Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/348

Deze pagina is proefgelezen

»En waarom niet?”

»Dan wil ik ten minste zien, wie de vermetele vreemdeling is!”

»Wees gewaarschuwd, sennor! Zoo gij de jaloezie opent, werp ik er mijne bloemen uit voor den caballero er onder.”

»Ach, hij had wel een bouquet verdiend;” fluistert de page.

»Hij zal die hebben, omdat gij het vraagt, zoon mijner ziele,” zegt Donna Anna, hem liefkoozend.

Onder hare bedreiging als versteend is de Matamore blijven staan, schoon hij het venster reeds genaderd was.

»De bloemen dáár, die ik u heb gebracht?” vraagt hij met de uiterste verwondering, »aan dien indringer?”

»Zonder aarzeling! Sennor, als gij de hoffelijkheid zoover vergeet om mij ongehoorzaam te zijn in mijn eigen huis.”

De caballero laat de hand vallen, die hij reeds naar de espagnolette had opgeheven, en keert droevig en met onderwerping naar haar terug.

»Helaas! Madonna, dat is toch wel wreed van u, en wel hard voor mij, dat gij mij nog altijd met mededingers dreigt, nadat gij mij toch eenmaal de voorkeur hebt gegeven.”

»De voorkeur, sennor Conte, de voorkeur,” herhaalde de dame levendig en met eene soort van ironie;… »dat is, bij Onze Lieve Vrouw del Pilar! meer uwe schuld dan de mijne… Toen ik eens uwe hulde had aangenomen, en ik weet niet hoe ik zoo onbedacht kon wezen, hebt gij ieder caballero, die mij maar de minste galanterie wilde bewijzen, de punt van uw degen laten zien; — wie dan geen moed had, vluchtte, wie moed had viel door uwe hand, zoo bleef ’t gij de eenige; ik vraag of gij dat, naar recht, mijne keuze kunt noemen?”

De beantwoording dier vraag scheen den sennor Conte te moeielijk, want hij liet haar terzijde en hernam slechts:

»Ja, maar al die jonge vleiers zweren eeden van trouwen liefde, die zij niet houden, vlinders, die heden deze bloem het hof maken en morgen eene andere, terwijl ik u mijne hand heb geboden tot een vaste verbintenis.”

»En als het nu juist dat was, wat ik niet begeerde, monsennor, eene vaste verbintenis! Op mijn zestiende jaar verbonden aan den ouden Don Gonzalez de Laxas, en eerst vrij op