Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/349

Deze pagina is proefgelezen

mijn twintigste, meent gij dat ik zooveel haast heb, haar te verliezen, die vrijheid, eer ik haar genoten heb? Ik heb u aangenomen voor minnaar, omdat gij de eerste waart, omdat men in ’t eind met iemand beginnen moet; gij hebt alle anderen geweerd, gij hebt mij eigenlijk niets overgelaten om lief te hebben dan mijn kleinen page Dolcettino daar, en nu gij nog daarenboven van een huwelijk spreekt, een huwelijk met u, nu weet ik niet…”

»Een huwelijk met een zoo rijken en edelmoedigen Gentilhomo als de sennor Conte, zou toch voor de weduwe van Don Gonzalez wenschelijk zijn,” sprak nu de Fra, die zich geroepen achtte er zijn woord bij te voegen…

»Nu weet ik niet,” herhaalde Donna Anna vast en fier, »nu vooral, daar Fra Ambrosia u tot bondgenoot strekt, of ik niet wel zal doen u te verklaren, dat ik geen plan heb ooit die groote gave uwer hand aan te nemen.”

De sennor Conte werd gloeiend rood bij die verklaring, hij sidderde en stampvoette en sloeg de hand aan den degen, alsof het mogelijk geweest ware dat hij dien had kunnen gebruiken tegen eene vrouw.

De monnik had zich wat dieper in zijn stoel geschoven en sloot de oogen, als besloten zich buiten den twist te houden.

»Dat komt, omdat die troubadour daar beneden uw minnaar is, uw wezenlijke minnaar,” barstte de sennor los.

»Tot bewijs dat hij mij vreemd is, maar het niet lang meer zal blijven, werp ik hem nu, voor uw oog, zijn eerste bouquet toe,” — riep de dame, ook driftig geworden, en werkelijk nam zij den fijnen bloemruiker die tusschen hare keurs stak, en wierp dien heen door de traliën der jalouzie.

»Dan wil ik voor het minst zien, wie de avonturier is, die hem opvangt, uitte de caballero in de felste woede, en rukte de jalouzie open, terwijl hij de hand der jonge vrouw, die hem afweren wilde, vastgreep en vasthield, als tusschen een ijzeren nijptang.

Men begrijpt zich dat het gansche tooneel, dat wij langzaam beschreven, snel en als in een adem afspeelde, en dat onze jeugdige Siciliaan niet al dien tijd rusteloos heeft doorgezongen; integendeel nu de klank der levendige woordenwisseling tot hem