Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/351

Deze pagina is proefgelezen

met onverholen verrukking op Donna Anna, die zich op hare kussens had teruggeworpen, liet zijn grooten sombrero neerglijden langs het zijden koord, en knielde toen aan de voeten zijner schoone. Hij zelf was het schoonste en bevalligste dat men zien kon, zooveel edele gratie, bij zooveel fierheid, zooveel jeugdige frischheid, bij zooveel mannelijke kracht, en dan in die prachtige kleeding, waarvan Matteo geloofde, dat zij bij eene voorstelling aan het hof voldoende zoude zijn, en die natuurlijk den indruk en den glans van zijn voorkomen verhoogde — het was niet te verwonderen dat aan Donna Anna een lichte kreet van bewondering ontsnapte, en dat Don Antonio Sondez in de eerste seconden niet wist, of hij dit heerlijke wezen bewonderen moest of haten; dat laatste gevoel had toch weldra de overhand, vooral toen Donna Anna zeide, met eene stem, die zij onwillekeurig zachter maakte.

»Sennor caballero, ik heb zelve u willen danken voor uw loffelijken zang en muziek.”

En Angelo Manriquez antwoordde:

»Eindelijk toch, eindelijk, madonna, heeft die uwe opmerking mogen verdienen?”

»Zij heeft die reeds veel eerder gewekt, sennor, doch…”

»Mijn caballero, men is verlangend uw naam te weten,” viel nu de sennor Conte in, die deze wisseling van plichtplegingen niet langer toestaan kon.

»Sennora, vergun mij deze houding van eerbied te verlaten,” sprak Manriquez tot Anna; »zoo haast ik met een man te spreken heb, kan ik niet geknield blijven.”

Donna Anna reikte hem de toppen harer fijne vingers als om tot opstaan uit te noodigen, licht en hoffelijk bracht hij deze even aan zijne lippen, en richte zich toen op, zich staande houdende tegenover den Graaf.

— »Gij wenscht iets van mij te weten?” vroeg hij met eene losse schalkheid.

»Ik heb noodig te weten, hoe gij heet, sennor; eer wij verder spreken.”

»Ah, mijn naam wilt gij weten,”

»Ja.”

»Ik noem mij Don Antonio Sondez.”