Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/352

Deze pagina is proefgelezen

Men hoort, hoop ik, zonderdat ik ze opnoem, de kreten van verbazing, die er opgingen.

»En met welk recht voert gij dien naam?” vroeg de sennor Conte verder, die, hoe geërgerd ook, toch zijn deftigen ernst niet verloor.

»Ik heb de gewoonte niets voor recht te erkennen, dan mijn eigen wil.”

»Gij — gij heet Antonio Sondez, zegt gij?”

»Ik zeg dat ik mij zoo noem.”

»Maar ongelukkige, dat is mijn naam, dien ik van mijne voorvaderen heb geërfd, dien zij sinds eeuwen voeren.”

»Oh! oh! is het de uwe,” riep de jonge Prins, met blijkbare poging om een gewelddadigen aanval van lachlust te onderdrukken, »zooveel te erger voor u, dat treft aardig; dus gij zijt Don Antonio Sondez zelf?”

»Ja, maar hoe kunt gij voorgeven, dat gij het zijt? Is het wel eens zeker, dat gij edelman zijt?”

»Wees daar gerust op, mijn caballero, en geloof dat het uw naam niet tot oneer strekt, zoo ik dien eene wijle voer; maar ziet gij, ik gebruik dien bij avontuurlijke tochten, zooals bij voorbeeld dien van dezen avond.”

»Mijn naam, mijn naam, dus gebruiken!” brulde Don Antonio meer dan hij sprak, en de hand aan den degen slaande, »gij zult mij daarvan rekenschap geven, van dit en van meer! want als gij satan niet zijt, zijt gij een mensch, en als gij een mensch zijt, zal ik u dooden.”

»Tot uw dienst, mijn caballero,” hernam de andere altijd volkomen bedaard en half schertsend, »ik zal er u de gelegenheid toe geven, en als gij niet slaagt, wijt het dan niet aan mijn goeden wil!”

»sennores, sennores!” riep Fra Ambrosio verschrikt, »laat toch geen bloed vergoten worden!”

»Hier in het vertrek van eene dame? in hare tegenwoordigheid! wees er zeker van, zulk eene schennis der hoffelijkheid zal geen Christen-edelman plegen,” sprak de Siciliaan.

» Van die hoffelijkheid mag ik dan eene opheldering vragen,” hernam Donna Anna, wie dit tooneel meer scheen te vermaken dan dat het haar onrust aanjoeg.