Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/353

Deze pagina is proefgelezen

»Altijd tot de bevelen mijner sennora,” hernam de Prins met een zachten glimlach en eene bevallige buiging.

»Waarom hebt gij juist dien naam gekozen — waarom juist den naam van den sennor Conte?”

»Vooreerst wist ik niet, dat die aan den sennor Conte behoorde, maar al ware dat geweest… ik had dien toch aangenomen. want ik heb dien het eerst van uwe lippen hooren uitspreken, uit uw mond opgevangen — dat was mij genoeg, ik benijdde hem dien naam — ik benijdde den persoon, die hem droeg, om geene andere reden dan omdat de Koningin der schoonheid hem had uitgesproken; tusschen begeeren en nemen ligt bij mij geen verre afstand; toen ik eens uw hemelsch gelaat had opgemerkt door de zijden gordijnen eener draagkoets — het was op het Corso — toen ik eens had gehoord dat gij uwe stem een weinig verhieft, om een naam te noemen, den naam van Don Antonio de Sondez, toen heb ik dien naam op dat zelfde oogenblik als den mijnen genomen, om geen anderen te dragen, zoolang dat u welgevallig zal zijn.”

»En gij vraagt niet hoelang ik dit zal goedkeuren,” riep Don Antonio, nog meer in woede, omdat men hem met zulk eene minachtende onverschilligheid ter zijde liet.

»Ik heb de gewoonte nooit te vragen naar het welgevallen van een man.”

»En ik heb de gewoonte mijn welbehagen aan anderen op te leggen,” herhaalde de sennor Conte fier.

»Dat is dus eene uitdaging, waaraan ik met de meeste bereidvaardigheid gevolg zal geven;” hernam de Prins opgeruimd, »alleen herinner u, dat gij mij nog een antwoord schuldig zijt… met welk recht hebt gij mij alle deze vragen gedaan, in het huis en in de tegenwoordigheid van Donna Anna? zijt gij haar broeder, haar echtgenoot, of wel… maar ik kan nauwelijks denken, dat zij u de eere toe zal staan dat te zijn… haar cavaliere serviente.”

»Ik ben de man die al hare minnaars doodt, of voor altijd van haar verwijdert.”

»Ja, dat is helaas waarheid,” sprak Donna Anna.

»Zoodat…” sprak de jonge Prins opmerkzaam, »er nu niemand anders is dan die man daar, die u zijne hulde brengt… ”

»Zoo is het, sennor, en door zijne schuld.”