Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/372

Deze pagina is proefgelezen

»Mishandeld!” viel Manriquez in, overtuigd dat dit eene overdrijving was van het gebeurde.

»Zoo zegt men!” hernam de Koning met een glimlach over de naïveteit van den jongen man, die ongevraagd zijne voorkennis aan het gebeurde verried. »Indien gij beter onderricht zijt, hebt gij het recht en zal u de vrijheid gegeven worden dat bekend te maken. De kerkermeester verklaart verder dat die vermetele aanvallers de loslating van een gevangene hebben geëischt, en dat zij die werkelijk, doch met geweld verkregen hebben. Men zegt ook, vervolgde de Koning, dat een zekere Don Antonio Sondez, edelman, de aanlegger en voorname aanvoerder van deze gewelddaad is geweest, en de anderen bij den aanval is voorgegaan en heeft aangezet. Naar men ons heeft bericht moet hij bekend zijn met Don Antonio, als verkeerende beiden aan het huis eener dame, Donna Anna de Laxas, en het is dus van u dat wij verdere inlichtingen verjangen omtrent dien edelman…”

De verzoeking om zich te redden ten koste van een ander was zeer sterk, en te sterker, naarmate de Koning zelf dat als het ware aangaf, en Manriquez niet eens noodig had eene onwaarheid uit te spreken, doch alleen de waarheid te zwijgen, Het is zoo, zij kon later aan ’t volle licht komen, en zijne beschaming dan te grooter zijn, doch hij had op die wijze toch tijd gewonnen; hij had zich uit dit moeielijk uur tegenover den Koning gered; hij had gelegenheid gehad, hetzij om de toevlucht te nemen tot de bemiddeling van zijn vader, tot den invloed van machtige vrienden — en daarbij het gevaar, dat vlak voor u ligt, schijnt wel altijd het geduchtste — maar daartoe was nu de jonge Siciliaansche Prins te veel man van eer, te veel waarachtig edelman, om op een ander den last te werpen van eigene onvoorzichtigheid.

Ook zeide hij snel en zonder aarzelen: »De naam van Don Antonio is wel genoemd geworden in deze zaak, Sire, doch de edelman, welke Uwe Majesteit bedoelt heeft geene schuld…”

»Monsennor, wij vragen u niet naar zijne schuld, wij hebben op dat punt onze eigene overtuiging; wij vragen u alleen wat gij van zijn persoon weet en waar men hem kan uitvinden…”

»Alles wat ik zeggen mag, Sire is, dat ik verzekeren kan, dat ik zweren wil, dat Don Antonio Sondez, die Don Antonio, welken Uwe Majesteit bedoelt, vrij is van alle deelneming aan dit feit