Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/373

Deze pagina is proefgelezen

en dus volkomen onschuldig,” hernam de Prins van Sotero nu vast en met waardigheid, want hij voelde zich beter worden onder die eerlijke en edele verklaring.

»Hoe moet ik dat begrijpen, monsennor?” vroeg de Koning met een onbewogen gelaat.

»Mijn gebiedende Heer vergunne mij twee minuten gehoor zonder getuigen,” bad Manriquez, »Alleen aan mijn Vorst kan ik zeggen wat ik te bekennen heb.”

De Koning wenkte, De hofstoet verwijderrie zich; alleen de groot-kerkermeester van Castilië bleef, maar de Koning zeide hem twee woorden zacht.

Toen nu Manriquez zich alleen zag met Filips II, wierp hij zich opnieuwaan de voeten des Konings, en ving aan met de bekentenis, dat hij zelf de schuldige was, en wilde voortvaren met de verzekering, dat geen overlegde oneerbiedigheid jegens den Koning, noch zelfs iets, dat daarop geleek, hem schuldig had gemaakt, en nu meer vrijmoedig geworden, zelfs een weinig aangemoedigd door de goedheid, waarmede de Koning hem tot hiertoe had aangehoord, en geheel hersteld van zijn eerste opzien tegen den persoon des monarchs, wilde hij uitvoerig verhalen waardoor hij schuldig was geworden, en waarom hij zoolang te Madrid had geleefd, zonder gebruik te maken van zijn naam en de voorrechten van zijn rang, doch Filips liet hem ternauwernood komen tot zijne inleiding. Op eenmaal viel hij hem in de rede, met te zeggen: — »Prins van Sotero, zie even om, daar hebt gij de beste verontschuldiging, die gij kunt aanvoeren.”

Verwonderd en zelfs wat verschrikt, zag de Prins om. Donna Anna de Laxas stond bij de weggeschoven fluweelen gordijn met haar lieveling Dolcettino, en wat meer achterwaarts de gekrenkte opzichter der gevangenis San Lazar. Daar viel nu in eens Manriquez in, dat de Koning hem straffen wilde in Donna Anna, en hij verbleekte bij de gedachte; toch was zij niet geheel onjuist, wij zullen het later zien.

»O! Sire, mijn genadige Vorst, vergiffenis voor de Donna; zij is onschuldig,” smeekte Manriquez.

»Zij onschuldig! mijn arme jonge Prins, zij is in waarheid de eenige schuldige. De trouwe gevangenbewaarder