Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/379

Deze pagina is proefgelezen

uit aangegord met het besluit haar die niet toe te staan. Niet vreemd ook, zij had hare wenschen hooger gesteld, terwijl zijn hart veel kalmer klopte. Toen het Don Antonio Sondez gold, scheen het huwelijk haar veel te vroeg, nu de caballero een Prins van Sotero bleek te zijn, oordeelde zij op eenmaal, dat het juist goede tijd was voor haar huwelijk. In plaats dus van te spreken van de groote rechten, die Manriquez werkelijk verworven had op hare duurzame dankbaarheid, sprak zij veel van de groote schade, die zij lijden kon in naam en eere, zoo de dolzinnige streek van den Prins van Sotero, om harentwil begaan, ruchtbaar werd in Madrid, zooals die nu reeds het hof en het paleis vervulde. Zij was in ’t eind de dochter van een goeden Hidalgo; en de Koning had gansch niet welgedaan met haar dus ten schouwspel te geven aan zijne Granden, om van hare minnaren te spreken. Daar mocht wel iets gedaan worden om haar vergoeding te geven voor deze smart en deze beschaming, die men haar had aangedaan, en, daar men toch Filips II niet wel dringen kon tot die vergelding, wachtte zij die van eene andere hand. De Prins zweeg, zag voor zich neer en bood zich niet aan tot die vergoeding.

De Donna vervolgde wat gevoelig over die koelheid. Zij was beleedigd in hare eer, en hare eer moest worden hersteld. De eere eener vrouw was zoo goed als die van een man; de man wreekte de zijne, zoo die was geschonden, met den degen, de hare moest worden hersteld door een huwelijk, en de Donna eindigde deze pathetische alleenspraak met een vloed van luide hartstochtelijke tranen, die als kristallen paarlen van hare ebben pinkers neêrvielen.

Maar de Prins dacht aan een ander oog, dat hij gemeend had even vochtig te zien, en niet van een traan der zelfzucht, en hij bleef in gepeins verzonken en had geen antwoord op alle die uitroepingen eener onedele harstochtelijkheid.

»Maar, monsennor, verwaardig u dan toch eenmaal mij te antwoorden!” riep de sennora, wier tragische smart in eene zeer hevige vlaag van toorn was overgegaan; — »spreek in ’t eind, monsennor, wat denkt gij voor mij te doen, gij die mij hebt blootgegeven, wat raadt gij mij dat ik doen moet?”

»Wat ik u rade, madonna”, hernam de Prins Manriquez,! »gij