Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/463

Deze pagina is proefgelezen

arm of zoo klein, of Hij weet dien rijk te maken en groot door de uitzichten, die Hij opent.

― Dit leven, sprak Lasthenia, is te kort of te lang; te lang, zoo het niets is dan hetgeen het schijnt; te kort, want het vervult geen onzer onbestemde wenschen. Ik heb somwijlen een onweerstaanbaar verlangen naar voortduring... Kan Hij dat bevredigen?

― Hij verkondigt de onsterfelijkheid der ziel! Hij heeft dooden opgewekt. Hij zelf is uit den doode opgestaan! Lasthenia verbleekte; het scheen dat eene huivering haar doorrilde, en toch sprak zij met schitterende oogen: ― O! kon mij dat zekerheid worden!

― Dat zal het, dat zal het! riep Antiopé, uwe ziel trekt henen tot Hem, Hij zal u de kracht geven tot aannemen en tot gelooven. Uwe onbevredigde wenschen ― Hij zal ze voldoen, uw twisten met de wereld en met de menschen zal Hij verkeeren in vrede; want gij zult over alles ruste vinden in Hem.

― Ik minacht mijn vaderland, terwijl ik het liefheb, hernam Lasthenia, kan Hij het opheffen uit deze gezonkenheid.

― Hij zou het kunnen, maar Hij heeft dat niet noodig, want Hij wijst op een beter vaderland — het Hemelsche, waar alle deugden worden geoefend en alle krachten ontwikkeld.

― En wat zal daar de bestemming der vrouwen zijn? gelijkstelling met die der mannen...

― De Heer heeft in Zijne omwandeling op aarde de vrouwen toegestaan Hem te dienen en te volgen; Hij heeft haar liefgehad; Hij heeft met haar omgegaan; Hij heeft ze tot discipelinnen genomen; Hij heeft haar Zijne leer verkondigd zoowel als den mannen, en dezelfde voorwaarden gesteld tot zaligheid; Hij heeft harer gedacht op Zijn langen lijdensweg, en Hij heeft eene vrouw begenadigd met Zijne verschijning het eerst na Zijne opstanding. O! vrouwen voorzeker, mogen zich wel met dubbele koorden der liefde en dankbaarheid naar Hem voelen heengetrokken, want Hij voor het eerst geeft haar gelijke rechten, gelijke hoop; Hij belooft haar gelijke kracht. Hij erkent in haar eene gelijke ziele.

― En hier kent men haar die nauwelijks toe, hernam Lasthe-