Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/101

Deze pagina is proefgelezen

vergeten jegens iemand, al ware het ook de groote gewetensdwinger van Rome zelf: en wij zullen het pausdom niet zoo schendig verkorten in zijne rechten, om het aan te vallen, terwijl het geen beter verdediger heeft dan dezen onhandigen dienstknecht, die een zoo onwaardig dienaar is, dat hij zelfs de kleine deugd der matigheid niet heeft weten in acht te nemen. Ik zal den weerlooze niet verslaan!”

»Verworpen ketter!” borst Luciaan uit, »meent gij, dat ik u vrees of den Duivel, die in u gevaren is? AI was uw meester Maarten Satanas zelf en gij zijn oudste zoon, ik zal hem uitdagen met den moed van St. Antonius, die de verzoeking niet vreesde, en ik zal hem bannen, tot hij zijn heil zoekt in de vlucht, en tot hij zich klein genoeg maakt om door het sleutelgat te ontkomen, en ik zal hem verdrinken in het kleinste wijwatersbakje van…”

»Zwijg, deugdelooze monnik!” donderde de ernstige stem van den Kanonik hem toe, »gij geeft meer aanstoot met uwe zotte verdediging der Kerk, dan deze man, met op hare gebreken te wijzen. Gij en allen, die u gelijken, dat zijn de schenners der Kerk en de verketteraars harer leere; gijlieden zelve zijt het, die den man Luther en allen, die hem volgen zullen, hebt opgeruid tot opstand, en gij allen zult rekenschap geven van de plagen, die misschien volgen zullen.”

In zijnen halven roes nog meer opgewonden door tegenstand, dan gedeemoedigd door het krachtig woord van een’ eerwaardig man, in wien hij een’ bondgenoot had kunnen hopen, riep de onbesuisde monnik met nog dringender stem:

»Ik wil met hem redetwisten, ik wil het, al stond dáár het gansche Kapittel van Utrecht, met den Bisschop aan het hoofd, ik zou hen belachen en den booze vernederen, ten spijt van wien het ergerde; maar hij durft den mond niet openen tegen mij: zijn meester is te zwak tegen St. Luciaan, die mij helpen zoude.”

»Onbeschaamde!” riepen eenige Edelen.

»Arme,” hernam Paul met zijnen fijnen glimlach, »gij weet zoo weinig, waaraan gij u waagt; gij dwingt mij u te antwoorden, en ik zal het doen; want het kan goed zijn, zoo