Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/112

Deze pagina is proefgelezen

dat afgesproken was, en terwijl zij zich verheugden over het uurtje van afzondering, dat ze gevonden hadden te midden van het feestgewoel, kwam een derde zich bij hen voegen. Het was de plakkaatlievende neef des Kardinaals Adriaan. Het werd den man te bang in de zaal. Hij kwam zijn afscheid nemen van de gastvrouw.

»Hopman Aernoud!” riep hij dezen toe, »wel moogt gij terugkeeren en toezien op het verkrachten van ’s Keizers ordonnantiën: de Lutheraan daar binnen kalt als Brugman, toen hij zijne Franciscanen tot Amsteldam invoerde.”

Niet weinig gestoord, en door den persoon, en door diens herinnering aan wat hij zoo gaarne vergeten wilde, zag Aernoud hem norsch aan, zonder te antwoorden. »Ik zeg u,” hervatte hij, »dat gij en ik die lieden ginder eene slechte pots konden spelen, zoo wij van dit spel te rechter plaatse kond deden.”

»Lieden te verraden, met wie men heeft aangezeten, is het werk van spieën en fielten; ik ben een Utrechtsch burger”’ hernam Aernoud trotsch, en zag den ander met minachting aan.

Het kleine mannetje kromp ineen; toch scheen het zijn oogmerk niet, dit gesprek hier te laten zinken.

»Gij vertrekt zeker te avond naar Dordt, erentfeste neef?’ vroeg hij aarzelend.

»Naar Utrecht.”

»Wij moesten samen rijden; het kort nog den weg.”

»We zijn beiden alleen gekomen, meen ik!” antwoordde Bakelsze, en daarop wendde hij zich plotseling tot zijne bruid:

»Mij dunkt, Melieve! die armhartige nieuwsgierigheid van onze vrienden kan nu voldaan zijn. Laat ons naar hen teruggaan.”

Adriaansz volgde.

Nog in de groote eikenlaan ontmoetten zij Enriquez, die toen van Ottelijne dat heimelijk bevel ontving wegens Paul. Zoodra Teresia de meesteresse van het huis zag, wilde zij zich lucht geven over al hare ergernissen. Maar Ottelijne legde haar snel het stilzwijgen op. Vader Luciaan was weggeslopen, met woede