Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/147

Deze pagina is proefgelezen

En als overtuigd door de roerende oprechtheid, die uit des jongelings trekken sprak, hervatte de ander:

»Ik geloof u, ik geloof u, want ook gij zelf, zijt gij niet een werktuig?” Toen, de oogen richtende naar het oosten, en de vuist gebald opstekende, riep hij met bitterheid: »Luther! Luther! van dit alles zult gij rekenschap geven, en voorwaar, uwe verantwoording zal groot zijn!” en daarop snelde hij voort, nu door niemand weerhouden.

»Ja groot! want hem is veel gegeven: maar groot ook de vergelding!” spraken Paul en Johanna te zamen. En alle drie hadden ongelijk. Neen, het was niet Luther, die den tweelingbroeder opzette tegen zijne zuster, totdat hij haar vloekte, niet Luther, die den geliefde vijandig deed overstaan tegen de geliefde: dat was niet Luther, die de Hervorming bracht. Hij was het slechts, die haar uitvoerde; de dorscher, die het koren hielp te voorschijn brengen uit het kaf, toen de tijd der schifting dáár was. Hij was slechts gekomen, om uit te drukken en verstaanbaar te maken het groote denkbeeld, dat eeuwen had noodig gehad om te rijpen. En hij was gekomen op het juiste uur der rijpheid; daarom ook werd hij zoo goed begrepen en zoo snel gevolgd. Die het meest voor de Hervorming gewerkt hadden, dát waren juist hare bitterste vijanden. Dat onderscheidden niet de menschen van die dagen; maar Johanna had het half uitgedrukt, toen zij zeide: »Leo X en de zijnen, dat zijn de ketters!” want waarlijk, de diepe val van wie haar schragen moesten bracht de noodzakelijkheid van een nieuwen opbouw der Kerk te beter in het oog.