Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/151

Deze pagina is proefgelezen

iets op kunnen afdingen, als zijn vriend van Nimwegen verhaalt, dat hij na den eenen dag te veel gedronken te hebben, altijd de sterkte had, zich ’s anderen daags te onthouden, om de zaken weder in het evenwicht te brengen, en als deze zelfs van zijne natuurlijke kinderen spreekt.

Maar de lof van Erasmus kan ons toch wel ten waarborg zijn, dat hij een vriend was van geleerden en Letterkundigen, die de wetenschappen en hare beoefenaars eerde, en beschermde naar vermogen; dat hij meer overhelde naar verlichting, dan naar duisternis, en dat hij zijne onderzaten niet moedwillig gedrukt of belast zal hebben. In zijnen tijd ging het met het bisdom slecht, dat is zoo; maar het was toen ook een slechte tijd voor Bisdommen, vooral met naburen zooals Karel van Egmond, de Gelderschen Hertog, en met eenen Roomschen Keizer, zooals Karel de V, Hollandsche Graaf; en het pleit altijd voor Philips, dat Utrecht eerst onder zijnen opvolger geheel het wereldlijk zwaard heeft moeten scheiden van den herdersstaf, en den Keizer heeft gegeven meer dan des Keizers was.

Het is wel zeker, dat de Oostenrijksche staatkunde betere verwachtingen had, toen ze den Badenschen Bisschop de plaats zag ruimen voor eenen zoon van Bourgondië en het is niet onwaarschijnlijk, dat deze, met trouwen moed voor zijn volk die verwachtingen heeft teleurgesteld, op welke alleen zijn zetel was opgebouwd. Daarom ook gelooven wij, dat de fouten, die men van hem heeft gezien, en veel van wat zijnen tijdgenooten in hem heeft mishaagd, met recht te stellen is op rekening van den drang der tijden, van de geheel bijzondere omstandigheden, waarin, hij geplaatst was. Noch opvoeding, noch gemoedsaard hadden hem voor den Geestelijken stand bestemd. Natuurlijke zoon van Philips den Goeden, Hertog van Braband, bruiste hem het warme Bourgondische bloed driftig en fier door de aderen; slechts zijne zachte moeder, de Brusselsche Jonkvrouw Margaretha Post; vermocht het, den trots te matigen van zonen, die eenen Vorst als vader kenden; en Karel den Stouten als halfbroeder. Door de zorg van dezen laatste, die zijn oudere was gewerd hem, onder het oog dezer vrouw, eene opvoeding, zooals het den zoon zijns vaders betaamde, en zijn gelukkige aan-