Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/192

Deze pagina is proefgelezen

dat een van beiden de verwachte moest zijn. Aan den vrijen gemeenzamen groet en aan de ontvangst, die hartelijk was zonder verwondering te toonen over hunne komst, was het blijkbaar, dat ze noch vreemdelingen, noch onverwachte gasten waren. De kleinste, die de oud-Vlaamsche kleeding droeg de engsluitende hozen en het wambuis met de talrijke insnijdingen rondom armgewrichten, schouders en knieën, met de halve laarsjes van gekleurd laken, en een kort zwart zijden manteltje met rood scharlaken gevoerd, groette de weduwe Reiniersz als moeder, terwijl hij luchtig de Duitsche muts, met zilver lint en eene groote roos gesierd, van het hoofd op den rug achterover wierp, waar ze aan het zilveren vangsnoer hangen bleef.

Het was Hugo, de jongste zoon des huizes, die, zijne neiging volgende, zich te Antwerpen bij eenen meester-schilder oefende in de kunst, welke sinds de groote voorbeelden in Italië en de uitvinding van van Eick, meer en meer de belangstelling en de geestdrift der Nederlanders begon op te wekken. Sedert eenige dagen toefde hij nu te Utrecht, om de feesten op Lauernesse te helpen medevieren. Zijne vroolijke, doch scherpe trekken, zijne dartele oogen en de donkere blos zijner wangen, kenschetsten den levenslustigen jongeling van een bloedrijk en prikkelbaar gestel, die in wilde drift opstuift bij een woord, om twee minuten daarna met eenen luiden lach te verzoenen. Zijn geheel voorkomen teekende meer los vernuft en oppervlakkigheid, dan diep nadenken en helder doorzicht. Hij was bevallig, rank, tenger, vlug, en het was duidelijk, dat het een beter danser moest zijn, dan theoloog. De jonge man, dien hij binnenleidde, verdient onze opmerkzaamheid meer. Reeds zijne kleeding onderscheidde hem van Hugo. Men zag bij hem geene bonte kleuren, zooals bij dezen, maar het deftige zwart, dat langzaam mode begon te worden onder de voorname en stemmige burgers. Het was toch niet uit pronkzieke navolging van anderen, dat de jonge man die stroeve kleur scheen gekozen te hebben, want hem sierde noch gouden halsband, noch zilveren stikwerk, noch die weelde van kleine amanzen of gouden knoopjes, en alleen een zeer eenvoudig halsboordje, dat nedersloeg over het wambuis, brak het eentonige zwart. Eene bonnet van zwart fluweel, den vorm van Hugo’s muts