Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/203

Deze pagina is proefgelezen

XII.
Twee hervormers.



Wij zien onzen jeugdigen Hervormingprediker in veiligheid te Woerden, zoo veilig ten minste als hij het zijn kon onder het dak der trouwe gastvrijheid van eenen weinig machtige, zoo veilig als hij het zijn kon in Holland, waar de plakkaten des Keizers veel eerder kans hadden te worden nageleefd, dan in het Bisschoppelijk Utrecht; maar wij weten het, ofschoon hem hier boeien noch lijfsdwang wachtten, de voortzetting van zijn werk te verhinderen was toch de oogenschijnlijke toeleg, en het laatste gevaar meer vreezen de dan al het overige, was hij het snellijk ontvlucht, als het meest dringende, zonder er op te letten, welk ander hij mogelijk in den mond liep.

Het vertrek, waar Paul zich nu bevindt, is eene studeercel, getuige de kleine schat van boeken en handschriften, die niet in een gewoon huisvertrek gevonden werd. Het is eng en hoog, en slechts flauw verlicht door eene koperen lamp, die op de ruwe houten tafel staat, nevens twee schenkkruiken en twee tinnen kroezen. Hij zit aan die tafel tegenover eenen anderen man, jong als hij, die het Priesterkleed draagt, en die met belangstelling schijnt geluisterd te hebben of met geestdrift gesproken, want zijne ongen schitteren en zijn voorhoofd gloeit. Die man is Paul’s gastheer. Die man is Jan van Woerden. Die man is Johannes Pistorius, die wij allen kennen, Nederlanders als wij zijn; want hij is het, die hier het eerst de groote zaak der Hervorming zich heeft aangetrokken, met eenen moed en eene geestdrift, die…