Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/278

Deze pagina is proefgelezen

van eene maagd, en het is een God, die de zoon is van die maagd! Is het vreemd, dat de romaneske zin dier ridderlijke middeleeuwen, zooveel dichterlijks in de Heerlijke vereenigd vindende, haar tot Hemelkoningin verhief en Goddelijke hulde toebracht, die, helaas! eindigde met de eere der Godheid te na te komen? maar is het toch ook niet te betreuren, dat men haar onder het Protestantisme zoo volkomen vergeet? Iedere stad, ieder land, dat zijne merkwaardige vrouw heeft, vindt er zijnen trots in om haar te noemen, te prijzen, te vereeren, door standbeeld of afbeeldsel der vergetelheid te onttrekken: en wat heeft de Protestantsche Christenheid gedaan voor de vrouw, die het gewijde middel heeft mogen zijn van het eeuwig heil, dat zij hoopt en verwacht?

Men denke zich Hugo’s zachter gevoel in dien afmattenden strijd tegen zijne nieuwe geloofsgenooten, en tegen Johanna, de strenge, die het nieuwe denkbeeld van omverwerping tot het uiterste dreef, en wier weinig zinnelijke verbeelding, door eene zware werkelijkheid afgestompt, niets van zijne warme vereering begreep. Ook had de trouwe oppasster met den herstel lende vaak bitteren twist in stede van vroolijken dank; en deze zelf, gekrenkt in zijn heilig gevoel, vol berouw over eene overijlde verzaking, die hem nog daarenboven met eenen geëerden broeder in bloedige onmin had gebracht, had maar weinig genot van zijn hernieuwd leven. Ook was het hem niet mogelijk het langer uit te houden; de twisten werden dagelijks heviger en bitterder; Johanna’s scherpheid was beter geschikt af te schrikken dan over te halen, en… op zekeren avond, toen zij zijn geleide dacht te vragen voor eene heimelijke bijeenkomst der nieuwe Gemeente, vond zij hem samen met eenen Katholieken Geestelijke, die hem den anderen morgen heenvoerde naar de mis. Van toen af was elke hoop op eene goede verstandhouding verloren. Johanna wantrouwde Hugo. Hugo vond het ondragelijk, zóó nevens haar te leven. Ook las hij het in de blikken van zijnen Lutheraanschen gastheer, dat deze den afvallige verdacht. Die dubbele argwaan, door niets gerechtvaardigd, krenkte hem bitter. Vreemd aan boos opzet of kwade trouw, open en rondborstig van karakter, als hij was, moest hem die span-