Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/448

Deze pagina is proefgelezen

lenburg zouden brengen met hunnen marktwagen, en tot zóólang zoude deze in hunne woning vertoeven en rust vinden. Toen dat besloten was en een goede prijs bedongen, noodde de vrouw, die met geene kinderen gezegend scheen, haar gulhartig uit aan het gereed staand avondmaal deel te nemen. De Jonkvrouw wenschte het, en voor het eerst zette de dochter der edelen, uit behoefte, zich neder aan de tafel van vreemden, van geringe huislieden. Bij het tafelgebed, dat toenmaal niemand verzuimen zoude, leenheer noch dienstknecht, maakten man en vrouw aandachtig het teeken des kruises, dat de Roomsch-Katholieke kerkwet voorschrijft en dat Ottelijne naliet, hetzij uit ongewoonte, hetzij uit beginsel; de vrouw had dit verzuim opgemerkt en stootte haren man aan. »Eene vrome Christin is het niet,” fluisterde zij hem ter zijde in.

»God beware ons voor den vloek der ketterij over onze tafel!” sprak de man halfluid, en daarop tot Ottelijne gewend:

»Hebt gij geen kruis ten beste voor de eer van den Gekruiste? wilt gij biddende niet gedenken aan de martyrisatie van Zijne zoete leden, zoo zijt gij mede van de Lutheranen en de ketters, waar Gods vloek op rust, die de Kerk uitbant en waar een vroom Christen niet meêverkeeren mag zonder schade voor zijne ziel.”

»Ik hoor tot de Evangelischen, gij hebt het geraden,” hernam Ottelijne, een weinig ontsteld door die toespraak; »maar laat ons de religie daar buiten laten, sinds wij beiden leeken zijn en gij mijn gastheer.”

De vrouw nam haren rozenkrans en verschool zich in eenen hoek bij de bedstede, waar zij het dichtst was bij het zuiverend wijwater; de man stond driftig op.

»Uw gastheer! met oorlof, vrouw! den langsten tijd ben ik het geweest. Ketters, duld ik niet onder mijn dak; wie met serpenten huist, krijgt van den venijne; kwâ zelschap doet dolen; men is besmet, eer men het gist, en onze Heer Pater zegt met vroed vermaan: » »op wegen en straten mijdt, de ketters en groet ze niet op de merkten, veelmin geeft ze wijkplaats in uwe huizen!” ” daarom verlaat het mijne met haaste.”

»Dat zooveel hupschheid van tronie zooveel aâlweerdige boosheid dekken kan!” riep de vrouw, het hoofd schuddend.