Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/80

Deze pagina is proefgelezen

vruchten, het fijner suikerwerk, de speciën overeenkomende met onze confituren, opnieuw in bevallige orde op de tafel gerangschikt stonden, terwijl hypocras, kruiderwijn en malvezei de andere wijnen vervangen hadden, begon Ottelijne zich met eenige verlegenheid bij hare gasten te verontschuldigen, dat ze en, noch op luitmelodij, noch op zoetelijk snarenspel onthalen kon. »De harp- en luitspelers, die ik bescheiden had, hebben mij eerst gisteren laten boodschappen, dat ze niet voor den avond hier konden zijn, en het kamerspel, dat sommige rondreizende Rhetorijkers hier wilden vertoonen op mijn feest, wist ik niet aangenaam te zijn voor sommigen,” voegde de Jonkvrouw er in eene liefelijke bedeesdheid bij, eenen steelschen blik op Aernoud werpende.

»Noem mij vrij, Liefste!” sprak deze rondborstig »ik ben tegen de rouwe losheid hunner tong. Niet genoeg, dat ze in dartele rijmen onoorbare zaken verhandelen, die de wangen van schuchtere maagden te blozen geven, maar ook vallen ze in ongebonden spotlust en in dartelen overmoed aan, op Kerk en Geestelijkheid voor wie het nut en noodig is ontzag te hebben en reverencie. En daarom haat ik een spel, dat evenveel kwaad brengt in zuivere harten, als onbetamelijk geschater op lachende monden.”

Dat was eene zeer ernstige tusschenspraak, te midden van de vroolijke gesprekken, maar wie Bakelsze kenden, verdroegen zijne strenge denkwijze zonder haar te begrijpen, de anderen beijverden zich, om den onaangenamen indruk van zijne woorden weg te schertsen.

»Daarom zou het veel kwaad zijn te lachen met de dwaasheden der monniken? zij doen zich zoo dikwijls te goed op onze kosten!” zeide een der Heeren.

»En nog, als ze vroom en kuisch waren, zooals Vader Boudewijn van Utrecht, bij voorbeeld, modellen in den Lande van reinheid en deugd; maar zijn ze niet meestal veel erger dan wij, en ik weet er geen, die schuchter is voor frissche vrijsterwangen, of bang voor eenen rooden neus,” sprak een ander.

»Ik wenschte wel gaarne te weten, wat eerbiedwaardigs er is in dat monnikje daar ginds, die nu is ingesluimerd van zatheid, nadat hij gedronken heeft, als een calenderbroeder.”