Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/100

Deze pagina is proefgelezen

bedachten aanvang. Een geboren vorst die zijn wettigen troon kwam innemen na eene rampspoedige ballingschap, kon met niet meer statelijke huldiging, met niet meer onderdanige eerbewijzen, met niet meer overspannen ingenomenheid zijn ontvangen, van volk en volksleiders beiden, dan deze staatsdienaar eener vreemde vorstin, die daar aankwam ten gevolge van een verdrag met zijne meesteres.

Onvoorzichtig heb ik het genoemd, en ik geloof met volle recht: wisten zij dan, of hij de man was die dit alles nemen zoude voor wat het was, luidklinkende schellen die niets degelijks inhielden; tooneel-decoratien der vreugde, die zouden worden opgerold na het feest; of dat hij het opvatten zoude in den eigenlijken zin? Of hij zich aan dit geflikker blind zou staren, dan of hij er over heen zou zien? en in die onzekerheid, hadden zij de proef met hem niet moeten wagen. En mocht de uitbundigheid van een vooringenomen volk niet zijn in te toomen geweest, de grooten en de schranderen des lands hadden voor een weinig matiging, voor eene noodige onttoovering moeten zorgen. Dat zouden ze zeker doen, maar wat later, maar op eene andere wijze, maar op eene onhandige en onrechtmatige; — maar eerst dan, als de betoovering al het kwaad zou gedaan hebben dat er te stichten was. Was dat, omdat zij zelve bedwelmd waren en begoocheld als het volk, of omdat zij vooruit beraden hadden, wanneer en hoe zij den breidel zouden aanleggen aan dit voorthollende paar: Leycester en het volk! Maar wat daarvan zijn mocht, het is zeker, dat ook in hun boezem de twee beginsels zich vertegenwoordigd zagen. Het is zeker, dat er onder de hoogen en machtigen, onder de wijzen en schranderen van Nederland eene hooge ingenomenheid heerschte met de voordeelen, welke het Engelsch bondgenootschap aanbood en de komst van Leycester; en dat ze geen beteren waarborg kenden tegen den invloed der Fransche partij, die sommigen duchtten tot wantrouwen toe zelfs in de protestantsche Louise de Coligny.

En het is even zeker dat de Graaf zich had blind gestaard, zooals Hooft zich uitdrukt, dat zijn hoogmoed opwies met zijn gevleiden trots; dat hij niet kalm wist te scheiden wat het zijne was, en wat men hem meer gaf dan hem toekwam; dat hij begreep voor goed te hebben ontvangen, wat men hem voor vluch-