Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/108

Deze pagina is proefgelezen

behagelijker voor anderen, minder strak, minder ernstig, meer van uw leeftijd.”

»Ik meende hiermede voor ’t minst niet Uwe lordschap te mishagen — die zelve…”

»Wat past aan mijne jaren, aan mijn rang en aan mijne stemming, kan zeer onpassend zijn voor u, sir!” viel Leycester met hoogheid in, »ik keure het goed, dat men nauwgezet zij in het betrachten van alle zijne plichten, inzonderheid die van den godsdienst; en ik zelf meene u daarvan het voorbeeld te geven,” ging hij voort met een blik op zijne stichtelijke lectuur, »ik, die hier gekomen ben in dit vreemde land, om de ware Christelijke religie te beschermen en op te bouwen, het pausdom te weren, en de kettersche dolingen tegen te gaan, en die wel gezind ben alle macht, die mij gegeven is van God en van de Koningin, te gebruiken en aan te wenden tot deze hooge en nutte plichten; mij voegt strengheid in zeden en manieren; mij voegt, de vroomheid des harten uit te drukken, door statigheid van gelaat en van houding, als door stemmigheid van woorden, opdat dit goede en vrome volk gesticht worde en wel getroost door de deftigheid van zijn gebieder. — Maar u, Roger! die nog een jonge man zijt, die geenerlei staat houdt in de wereld en die geenerlei ambt voert, dat tot ingetogenheid verplicht, — u moeten andere zorgen bezighouden; op u rust eene lichtere verplichting. Jongelieden van uwe jaren en van uwe afkomst moeten zich oefenen in de kunst om beminnelijk te zijn, om zich voort te zetten in de wereld; zij hebben niet noodig, te leven en te peinzen als kluizenaars, al houden zij tegelijk goede wacht op het heil hunner zielen!”

»De Schrift zegt, dat het niet mogelijk is, twee heeren te dienen, Mylord!” sprak Douglas ernstig, maar iets als een glimlach speelde om zijn mond.

»Gij kunt daarin den weg nemen, dien ik u voorga, sir! en bedenk tevens, hoe het niet voegzaam is, dat jongelieden, die niet bestemd zijn tot predikers, noch tot bisschoppen, de uitspraken der gewijde Schrift in den mond nemen, om eene nutte vermaning af te weren,” sprak Leycester sterk kleurende, want zijn eigen geweten drukte hem het verholen verwijt met dubbele scherpheid in de ziel.

Douglas boog het hoofd, onder de harde berisping, en de Graaf ging voort: