Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/111

Deze pagina is proefgelezen

vrees de toekomst niet! wat ik u niet kan nalaten in rang en eere, laat ik u na in goud; kon ik mijne gravenkroon niet overbrengen op uw hoofd, alles van mijne bezitting, waarover ik vrij beschikken kan, zal het uwe zijn.”

Douglas zuchtte en wendde het oog ten Hemel, als om dezen ten getuige te nemen hoe weinig die belofte hem troostte.

»En ge moogt hopen,” vervolgde de Graaf, »dat ik nog meer voor u zal kunnen doen. Als mijne ontwerpen hier in Holland wel slagen, zal ik meer zijn voor Elisabeth, dan ik ooit was; ik zal vrij zijn en zij zal mij noodig hebben. Dat zijn juist twee voordeelen, die ik nooit op haar vooruit gehad heb, en die ik hier zal kunnen verkrijgen; dan zal ik haar van mijn zoon spreken, begrijpt gij mij nu?”

»Ja, Mylord! ik heb u verstaan,” hernam Douglas, en hief zich op; want hij gevoelde, dat Leycester hem nooit begrijpen zoude, »en ik dank u, Mylord! want ik weet dat Uwe lordschap voor mij is een zóó genadig heer, en een zóó welwillend vader… als Graaf Leycester zijn kan,” was hij op het punt er bij te voegen, doch de Graaf voorkwam hem met te zeggen:

»Daar moet u dezen ochtend eene venijnige wesp gestoken hebben, dat de pijn u dus heeft overprikkeld.”

»Geene wesp, Mylord! neen! een adelaar is heengestreken met de vleugels langs mijne kwetsbare plek. sir Philip Sidney heeft met medelijden op mij gezien, toen Essex hem iets van mij had gezegd.”

»Is het dat? wel, stel daar wat gezond verstand tegen! sir Philip Sidney is een schrander heer, van wien ik vele goede diensten hoop in dit land; maar hij is tevens een poëet, die het hoofd vol heeft van overspannen denkbeelden en overdrevene begrippen van allerlei aard, beter passende in het hoofd van een tooneelspeler en verzenmaker, dan in dat van een edelman, en met gevoelens, die gangbaar mogen zijn in Tasso’s poëterijen en in de Meikoningin, maar die geene munt zijn om uit te geven in de werkelijke wereld; ieder moet hem hoogachten, maar het is niet altijd goed, op zijne woorden te letten als waren het uitspraken van de Schrift.”

»Toch moet het voordeel zijn met hem om te gaan, en ik wenschte…”

»Dat voordeel moogt ge genieten, als gij mij belooft, er geene