Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/124

Deze pagina is proefgelezen

weinig van zijn ernst zou menigen jongen edelman goed staan, vooral op plechtige vierdagen; wees zoo goed, daar morgen op te denken, Mylord van Essex!” zeide hem Leycester op bitsen toon, »en u, Roger! ik dank u, dat gij aandacht hebt gegeven op hetgeen ons dienen kon. Ik wil uw wenk niet veronachtzamen, maar dien houden als van den Hemel gegeven; gij zelf zult mij in deze zaak dienen. Het is nog vroeg. Begeef u zoo spoedig gij kunt naar den Kanselier van Gelderland, en verzoek hem uit onzen naam herwaarts te komen — zonder hem te laten doorzien, waarin wij hem willen raadplegen. Zoo het zijn kan, laat hij te middag tot ons komen, opdat ik van deze zake ruste hebbe voor het gemoed aleer ik ter voorbereiding ga; en dit brengt mij voor den geest, hoeveel tijd ik gegeven heb aan deze wereldsche belangen — van dien, welken ik had willen afzonderen tot stichtelijke overpeinzingen. Dus, mijne heeren! te namiddag wacht ik u weder; ik zal uw verderen raad hooren, als ik den Kanselier zal gesproken hebben.”




VII.
DE KANSELIER VAN GELDERLAND.


De kennismaking van Roger Douglas met den zoon van den Kanselier Elbertus Leoninus had plaats gevonden onder de meest gewone omstandigheden.

Bij zijne terugreize van den Briel had de Engelsche edelman zich en zijn paard een weinig ruste gegeven te Delft, juist op het oogenblik, dat de jonge Leoninus dezelfde herberg binnentrad met hetzelfde oogmerk. Beide jongelieden hadden in elkander jongelieden gegroet van gelijken stand; beiden hadden zich de oogenblikken verwijl in eene gelagkamer verlicht door een weinig gezelligen kout; Leoninus had in Douglas terstond den vreemdeling gezien, den Engelschman vermoed, en hunne wederzijdsche kennis van de Fransche taal had hun het gesprek gemakkelijk gemaakt. De Nederlandsche jonkman had geene reden, om zich of het zijne te verbergen; hij had spoedig verteld, hoe hij van Utrecht kwam en naar ’s Gravenhage ging, om zich te voegen bij zijn vader, den Kanselier van Gelderland, door wien hij hoopte voor-