Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/126

Deze pagina is proefgelezen

dood… wat al niet. De zoon van den Kanselier had wel eenigszins een krijgshaftig voorkomen… waren wellicht zijne soudeniers… Roger huiverde en durfde op deze gedachten niet blijven voortpeinzen. Een onweerstaanbaar verlangen, om voor zijne gissingen zekerheid te hebben en voor zijne angstige vreeze geruststelling, en opheldering van dien duisteren twijfel maakte zich van hem meester; maar voorzichtig en terughoudend als hij was, aarzelde hij de onbescheidene vraag zoo terstond te uiten.

Men heeft reeds begrepen, dat, zoo menschelijkheid en hoffelijkheid den zoon van Leycester in ’t eerst hadden aangedreven, nog eens om te zien naar de vrouw, die hij meende leed te hebben toegebracht, hij uit Jacoba’s tegenwoordigheid niet heenging zooals hij er kwam, en dat bij hem eene belangstelling was ontstaan, die zóó ver ging van zich aan te bieden ten geleider van een jong meisje in gezelschap eener avonturierster; hij, stroeve onmeegevende jongeling; hij, zoon van Leycester, door zijn valschen toestand en menige krenking in het hart, nog trotscher dan een erkende graventelg; hij vooral, strenge puritein, die het eer en plicht achtte, het pausdom met allen, wie het liefhadden, als afgodendienst te misprijzen en te schuwen, zich te willen voegen nevens twee Roomsch-katholieke vrouwen, die zich zóó weinig verborgen het te zijn, dat eene zoodanige belangstelling een anderen oorsprong moest hebben, dan die van gewone hoffelijkheid en goedhartigheid, en dat er zich zelfs, zonderdat hij het zelf begreep, een inniger en teerder gevoel onder gemengd had.

Maar hoe heftig ook zijne begeerte mocht zijn om te weten bij welke gelegenheid Leoninus dien kostbaren buit had veroverd, hij had niet genoeg gemakkelijkheid in den omgang met menschen, om zóó snel de vraag te durven doen, die hem zoo na ter harte ging, of een gesprek aan te knoopen, dat er toe leidde; en juist omdat zij hem zóóveel was, durfde hij die niet stoutmoedig opvatten zonder zeer breede en zeer bochtige omwegen. — En op den korten afstand tusschen Delft en ’s Gravenhage, waarbij beiden eene haast hadden die hen drong tot een snellen rit, kon hij zijne onmeegevende schuchterheid niet plooien tot het groote doel, en te meer niet daar de jonge Nederlander gewillig het grootste deel van het gesprek op zich nam, om te vertellen, hoe