Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/129

Deze pagina is proefgelezen

hij had niet noodig het volk eerbied af te vragen, door de veelheid zijner knechten en de pracht hunner livreien; — men geloofde aan de achtbaarheid van zijn persoon, zooals men nu gelooft aan de waarde van eene banknoot, niet omdat men het goud ziet, maar omdat men weet, dat het er in ligt. Hij had niet noodig in ’t eind, om wie als smeekeling kwam of als klager, door de martelproef eener antichambre voor te bereiden op den indruk van zijne tegenwoordigheid; men begreep toenmaals de macht zonder het vertoon daarvan, in tegenstelling van tegenwoordig, nu het vertoon de grootere helft van de wezenlijkheid is… maar dit alles brengt ons het huis van Gelderland’s Kanselier te ’s Gravenhage niet binnen met Douglas, die het betrad met de verwondering van één, die gewoon was de Engelsche grooten te zien in hunne paleizen te Londen en te bezoeken in hunne trotsche landkasteelen, en die het zich zelven afvroeg: of hij wel zeker was in het huis van den grooten staatsdienaar, wiens bijstand hij kwam inroepen ten behoeve van een zóó vorstelijk heer als de Graaf van Leycester; zóó weinig kon hij zelf zich stellen op de hoogte dier stille grootheid van eene geheel burgerlijke omgeving, tegenover zoo hooge openbare betrekkingen en zoo uitgebreiden invloed in de belangen van het land, als die, welke hij aan den Kanselier had hooren toeschrijven. Hij had van dien eenvoud ten minste het voordeel, dat hij geen ure had te wachten in eenig voorvertrek, daar hetzelfde hupsche Geldersche dienstmeisje, dat hem de huisdeur had geopend, hem op zijne vraag naar haar meester terstond binnenleidde in het woonvertrek, waar deze zich bevond te midden van zijn gezin.

Hij vond den hoogen staats-beambte in een gemakkelijk huisgewaad met warm bont gevoerd bij het vuur zitten; ter eenere zijde zijne echtgenoot en een zeer jeugdig meisje, zijne dochter; ter andere de zoon, die nu zijn oudste was, en naar wien hij scheen te luisteren met zachte belangstelling, een verhaal, waarin Douglas met eenig recht hoopte vermeld te worden. De vrouwen zwegen zediglijk onder haar spinnen, maar zij hieven zóó vaak en met zóóveel aandacht de oogen op naar den spreker, dat het wèl te zien was, hoe hare belangstelling niet zwakker was, omdat zij die niet door voorbarige vragen verrieden. Nog zaten er twee knapen op verderen afstand bij de tafel; de eene, reeds den bloeitijd der jongelingschap nabij, en geheel verdiept in zijn