Pagina:Bosboom-Toussaint, Leycester in Nederland eerste deel (1886).pdf/131

Deze pagina is proefgelezen

het verouderde maken tot eene woestenij, doorgroefd als met de zeisen der smart en die pijn doet om aan te zien, omdat ieder litteeken u denken doet aan eene wonde, en iedere groeve aan eene kramptrekking des harten. Maar de rust op het voorhoofd van dezen grijsaard was even ver van de suffe matheid des ouderdoms; daar sprak nog doordringende schranderheid uit die zachte lijnen, en scherpzichtige helderheid uit den kalmen, vasten blik van zijn donkerblauw oog; een oog dat nooit had geflonkerd van heftige tochten, maar dat zijn glans ook niet had behoeven af te staan aan de tranen die zij afpersen; een oog, dat niet scherp en schichtig vonkelde door grijze wimpers heen, als onvoegzame strijd van levensgloed bij versterving des levens, maar dat nog onbeneveld glinsterde van blijmoedige kalmte en van vriendelijken ernst.

Sprak het eerwaard gelaat van helderheid bij ruste, de forsche lichaamsbouw, de breede borst, de sterke schouders, spraken van eene kracht, die nog niet had gebogen onder den druk des ouderdoms, die hare kromming nog niet had behoeven aan te nemen; en er was in de wijze waarop hij het hoofd droeg, als in geheel zijne houding, eene edele deftigheid en eene zachte waardigheid, die zóó goed het juiste midden hield tusschen de hoogheid van den vorst en de zedigheid van den burger, dat hij zich neerbuigen kon zoo vaak hij wilde, zonder gelijkstelling, en opheffen zoo hoog hij moest, zonder aanmatiging; zijne bewegingen waren rustig, maar zij hadden het vrije en het ongedwongene van wie zich veel heeft bewogen in het openbare leven en onder allerlei menschen: als hij sprak, waren zijne gebaren zeldzaam, maar ze waren juist — en vol uitdrukking; zijne stem was niet schel en niet levendig, maar zij was vol en zoet, en in het spreken was hij ordelijk en helder; hij drukte zich uit met eene zonderlinge gemakkelijkheid en kracht; toch was zijne welsprekendheid eene kalme, geene schitterende; hij verblindde niet; hij sleepte niet weg; hij overtuigde; hij wekte nadenken op. Men duizelde niet van bewondering bij het aanhooren; maar men vergat niet één zijner woorden, en men bleef ze gedenken, omdat het geene luchte beelden waren geweest, vervlogen zoo haast als voorgesteld, maar krachtige waarheden, wier degelijkheid ten einde toe proefhield. Het was geen vernuft wat uit hem sprak; het was gezond verstand; die rustige kracht in de houding, die kalme helderheid van het ge-